3. Gebied om apparaat te selecteren
Geeft de naam van het geselecteerde model weer.
4. Berichtengebied
Geeft de status van dit apparaat weer met een bericht.
Zie Pag. 196 "Fout- en statusmeldingen die in Smart Organizing Monitor worden weergegeven" voor meer
informatie over foutmeldingen.
De apparaatinstellingen configureren
Smart Organizing Monitor wordt gebruikt om de apparaatinstellingen te wijzigen.
1.
Klik in het [Start]-menu op [Alle programma's].
2.
Klik op [Smart Organizing Monitor for SP xxx Series].
3.
Klik op [Smart Organizing Monitor for SP xxx Series Status].
4.
Als het apparaat dat u gebruikt, niet is geselecteerd, klik dan op [Apparaat select...] en
selecteer vervolgens het apparaatmodel.
5.
Klik op [OK].
6.
Klik op [Printerconfiguratie] op het tabblad [Gebruikerstool].
7.
Pas desgewenst de instellingen aan.
8.
Klik op [OK].
9.
Klik op [Afsl.].
Tabbladinstellingen
Dit onderdeel geeft per tabblad een overzicht van de apparaatinstellingen die met Smart Organizing
Monitor gewijzigd kunnen worden. Ga voor meer informatie over elke instelling naar de helpfunctie van
de Smart Organizing Monitor.
Systeemtabblad
• Aangepaste papierformaten registreren.
• Pas de afdrukpositie of -belichting aan om de afdrukkwaliteit te verbeteren als de afgedrukte
resultaten niet naar behoren zijn.
• Schakel de Energiespaarstand in of uit en geef de hoeveelheid tijd op waarna naar deze
modus overgeschakeld moet worden.
• Update de firmware van het apparaat.
Faxtabblad
• Geef de faxnaam en het faxnummer van het apparaat op.
• Registreer, bewerk en verwijder verkorte kiesnummers.
Smart Organizing Monitor gebruiken
157