7 Inbedrijfstelling
7.3
Procedure voor inbedrijfstelling
7.4
Systeem configureren
80
3. Zorg ervoor dat de evacuatiedruk is gecontroleerd door te vullen.
4. Zorg ervoor dat de evacuatietijd en de buitentemperatuur zijn gecon
troleerd tijdens de evacuatie.
Opgelet
De eerste inbedrijfstelling moet worden uitgevoerd door een er
kend installateur.
Zie
Ketelinstallatie en servicehandleiding over de inbedrijfstelling van
de ketel.
1. Plaats het voorpaneel terug op de binnenmodule.
2. Sluit de buitenunit
3. Schakel de stroomonderbreker van de buitenunit in op het schakel
paneel door deze in de I-stand te zetten.
4. Schakel de stroomonderbreker van de binnenmodule in op het scha
kelpaneel door deze in de I-stand te zetten.
Toelichting
Bij driefasige apparaten moeten de fasen worden gecontroleerd.
5. Zet de ketel aan. Door dit te doen wordt de binnenmodule ook inge
schakeld.
6. Als het apparaat voor de eerste keer wordt opgestart, wordt op het
bedieningspaneel de parameter CONF weergegeven om het type
buitenunit in te stellen.
7. Stel CN1 en CN2 in voor de buitenunit.
Tab.33 Waarde van de CONF-parameter voor de buitenunit
Vermogen van de buitenunit
4 kW
6 kW
8 kW
11 kW
16 kW
8. De warmtepomp begint zijn opstartcyclus.
7.4.1 Lijst met instellingen na ingebruikname
1. Selecteer de taal voor het bedieningspaneel.
2. Pas de stooklijn aan.
3. Configureer het circuittype.
4. Stel het toerental van de ketelverwarmingspomp in.
5. Configureer zo nodig de zwembadverwarming.
6. Configureer zo nodig de energieverbruikfunctie.
7.4.2 Circuittype configureren
1. Open het menu #SYSTEEM en selecteer UITGEBREID.
2. Configureer van het type voor circuit A met de parameter KRING A.
3. Ga terug naar het installateursmenu.
Waarden van CN1 en CN2
CN1 = 1
CN2 = 11
CN1 = 2
CN2 = 11
CN1 = 3
CN2 = 11
CN1 = 4
CN2 = 11
CN1 = 5
CN2 = 11
7622028 - v03 - 07102015