4
Op het superbedieningspaneel kunt u de flitsstand en de andere instellingen voor
elke groep aanpassen.
Groep
• Selecteer de
flitserfunctie en pas
de flitssterkte
afzonderlijk aan
voor de groepen A,
B en C. Voor de
MANUAL-functie
selecteert u de
flitssterkte.
5
Selecteer een flitserfunctie.
• In de RC-flitsstand kunt u niet flitsen met rode-ogen-reductie.
6
Druk op de #UP-knop om de ingebouwde flitser omhoog te laten springen.
7
Zodra u al deze voorbereidingen hebt getroffen, maakt u wat testopnamen om
de werking van de flitsers en de kwaliteit van de opnamen te controleren.
8
Begin vervolgens met fotograferen en controleer telkens de oplaadindicatie
van alle flitsers.
x
Opmerkingen
• Hoewel u een onbeperkt aantal draadloze flitsers kunt gebruiken, raden wij u aan om per
groep niet meer dan 3 flitsers toe te passen om te voorkomen dat de flitsers elkaar gaan
storen.
• In de RC-flitsstand worden de draadloze flitsers aangestuurd door de ingebouwde flitser.
In deze stand kunt u de ingebouwde flitser echter niet gebruiken voor flitsopnamen.
• Voor synchronisatie met het 2e sluitergordijn moet de sluitertijd en anti-shock zijn ingesteld
op een tijd korter dan 4 seconden. Bij een langere sluitertijd of anti-shock-instelling zal het
draadloos flitsen mogelijk niet goed werken.
Flitssterkte
A MODE
TTL
+1.0
M
1 / 8
–
OFF
Flitsregeling
Flitssterkte
Normale flitser / Super FP-flitser
• Selecteer Normaal flitsen
of Super FP-flitsen.
LO
Communicatie-lichtniveau
2
• Zet de lichtsterkte van het
communicatiesignaal op
[HI] (hoog), [MID] (medium),
of [LO] (laag).
Kanaal
• Zet het communicatiekanaal
op hetzelfde kanaal dat u op
de flitser gebruikt.
5
81
NL