50
ONDERHOUD
AFSTELLEN VAN DE DRUK– EN SNELHEIDSREGELING
Doorgaans behoeft de druk– en snelheidsregeling geen afstelling.
Indien het toch voorkomt dat deze onderdelen niet meer korrekt zijn
afgesteld, gaat u als volgt te werk:
Zie bovenstaand schema.
A. Gashendel
B. Stelschroef
C. Motorregulateur
D. Afscheidertank
E. Inlaat–ontlaadinrichting
9/235
Start de machine (zie START INSTRUCTIES in het handboek).
Controleer de gashendel aan de motorregulateur om na te gaan of
deze in de volle–kracht–stand staat wanneer de motor loopt in de
vollastsnelheid en de bedrijfsklep volledig geopend is. (Zie het
onderdeel ALGEMENE INFORMATIE in deze handleiding).
Stel de luchtafsluiter aan de buitenkant van de machine zo in dat de
normale bedrijfsuitlaatdruk gehandhaafd blijft zonder dat de
gashendel, voordat de normale bedrijfsuitlaatdruk is bereikt, uit de
volle–kracht–stand beweegt. Draai de stelschroef met de klok mee om
de druk te verhogen. Een optimale afstelling wordt bereikt wanneer de
gashendel uit zijn volle–kracht–stand begint te bewegen en de
drukmeter een normale bedrijfsuitlaatdruk afleest.
Sluit de luchtafsluiter. Het toerental van de motor gaat naar
stationair.
VOORZICHTIG: Zorg ervoor dat de stationaire druk de maximaal
toelaatbare druk op de drukmeter nooit overschrijdt, anders treedt de
veiligheidsklep in werking.