18
BEDIENINGS–INSTRUKTIES
Bedieningspaneel
11
1.
Urenteller – Houdt de bedrijfstijd bij ten behoeve van onderhoud.
2. Drukmeter compressoruitlaat – Geeft de druk in de
verzameltank aan, psi (kPa).
3. Brandstofmeter – Geeft de hoeveelheid brandstof in de tank aan.
4. Hoofdschakelaar – Zet naar "AAN" om voor het starten de
systemen te activeren. Zet naar "UIT" om de motor af te zetten.
5.
Schakelaar onderhoudslucht
INDRUKKEN. Dit
zorgt voor volledige luchtdruk naar de
onderhoudsuitgang.
6.
Motortoerenteller – Geeft het motortoerental aan.
(RPM)
9/235
6
4
–
Na
het
opwarmen
7
2
9
1
5
7.. Temp.meter uitlaatlucht – Geeft de uitlaattemperatuur aan van
de compressor.
8. Drukmeter motorolie – Geeft oliedruk in de motor aan kPa (psi).
9. Thermometer motorkoelvloeistof – Geeft de temperatuur van
de koelvloeistof aan, met een normaal bedrijfsbereik van 82 C/180 F
to 99 C/210 F.
10. Voltmeter – Geeft de spanning aan van het opladingssysteem.
11. Reserve– Te gebruiken voor optionele toebehoren.
12. Reserve– Te gebruiken voor optionele toebehoren.
8
10
3
12