Inhoudsopgave
Advertenties
FLUXUS F72*
21.4
De temperatuuringangen configureren
De inloop- en de uitlooptemperatuur wordt toegewezen aan de meetkanalen als Mediumtemp. of Hulptemperatuur.
Als het meetsysteem wordt gebruikt als warmteapplicatie, dan is de mediumtemperatuur gelijk aan de temperatuur in de
uitloop en de hulptemperatuur van de temperatuur in de inloop. Als het meetsysteem wordt gebruikt als koelapplicatie,
dan is de mediumtemperatuur gelijk aan de temperatuur in de inloop en de hulptemperatuur van de temperatuur in de
uitloop.
De temperaturen kunnen worden gemeten of als constante waarden worden ingevoerd.
Opties\Kanaal x\Toewijzing ingangen
• Kies het menupunt Toewijzing ingangen.
• Druk op ENTER.
• Kies het menupunt Mediumtemp.
• Druk op ENTER.
• Kies Met ingang T1 of Met ingang T2 als de mediumtemperatuur moet worden gemeten.
• Druk op ENTER.
• Kies Vaste waarde als de mediumtemperatuur constant is.
• Druk op ENTER.
• Kies het menupunt Hulptemperatuur.
• Druk op ENTER.
• Kies Met ingang T1 of Met ingang T2 als de hulptemperatuur moet worden gemeten.
• Druk op ENTER.
• Kies Vaste waarde als de hulptemperatuur constant is.
• Druk op ENTER.
21.5
Invoer van een constante temperatuur
Als de inloop- of de uitlooptemperatuur bekend is en tijdens de volledige duur van de meting constant is, dan kan de
temperatuur worden ingevoerd als constante waarde.
Opmerking!
Er moet een constante temperatuur worden ingevoerd als b.v. de inlooptemperatuur slecht kan worden gemeten,
maar wel bekend en constant is.
Constante temperaturen worden ingevoerd in de programmavertakking Parameters.
Parameters\Mediumtemp.
• Kies in de programmavertakking Parameters een meetkanaal.
• Druk op ENTER totdat het menupunt Mediumtemp. wordt weergegeven.
• Toets de mediumtemperatuur in.
• Druk op ENTER.
Het menupunt Hulptemperatuur verschijnt.
• Voer de waarde in voor de hulptemperatuur.
• Druk op ENTER.
UMFLUXUS_F72xV2-0NL, 2021-09-01
21 Warmtestroommeting
21.4 De temperatuuringangen configureren
199
Advertenties
Inhoudsopgave
