overloop en het zuigvat mag nergens hoger liggen
dan de positie van deze overloop. De leiding tus-
sen de overloop en het zuigvat mag geen kleppen
bevatten. Helemaal bovenaan het lantaarnstuk
bevinden zich 2 BSP nippels. Minstens 1 van deze
nippels moet open blijven. Dit is een noodoverloop
4.6. Buisleidingen voor zelfaanzuigende en luchtverwerkende pompen
Voor zelfaanzuigende pompen (type MSP en
MSCP) en luchtverwerkende pompen (types CRP,
PRP en IRP) hangt de goede werking van de
pomp af van het ontwerp van de persleiding. Het
is noodzakelijk dat de lucht aan de uitlaat van de
pomp, via de persleiding, vrij kan ontsnappen naar
het persvat of de omgeving. Wanneer er bruggen
(een stuk leiding die aan beide zijden naar bene-
den wegloopt) in de persleiding voorkomen, wordt
de lucht die de pomp verwerkt in deze bruggen
opgehoopt en verliest de pomp respectievelijk haar
zelfaanzuigende en luchtverwerkende capaciteit.
Verder worden respectievelijk de zelfaanzuigende
en luchtverwerkende capaciteiten beperkt door de
druk die heerst aan de uitlaat van de pomp op het
moment van dit respectievelijke aanzuigen of lucht
verwerken.
MSP- en MSCP-pompen kunnen maximaal 6 tot 8
meter vacuüm creëren aan de inlaat van de pomp,
en moet in noodsituaties voorkomen dat er vloei-
stof in de motor komt. Deze NPIMO, ICPIMO en
MCPIMO moeten op een hoogte gehangen worden
zodat de vloeistof in het zuigvat nooit hoger komt
dan 5 cm onder de BSP nippels in het lantaarnstuk.
afhankelijk van het type. De snelheid waarmee dit
vacuüm bereikt wordt, hangt af van de diameter en
lengte van de zuigleiding. Hoe groter het volume
lucht dat moet verwerkt worden, hoe langer dit zal
duren. Van dit maximaal haalbare vacuüm moet
de druk die tijdens het aanzuigen aan de uitlaat
van de pomp heerst (waterkolom), afgetrokken
worden. Een waterkolom die op een terugslagklep
in de persleiding staat, is bijgevolg zeer nadelig.
De terugslagklep altijd direct aan de inlaat van de
pomp plaatsen. Een PRP-, CRP- of IRP-pomp kan
maar lucht verwerken zolang de druk aan de uitlaat
van de pomp kleiner is dan 5 meter vloeistofkolom.
Ook hier de terugslagklep altijd aan de inlaat van
de pomp plaatsen.
Aangezien een luchtverwerkende pomp niet
voorzien is van een reservoir om het water vast
te houden bij stilstand, moet speciale aandacht
besteed worden aan het ontwerp van de buis-
leidingen indien deze pompen niet geïnstalleerd
worden onder toeloop. (als het water niet vanzelf
in de pomp loopt). De buisleidingen moeten zo
gelegd worden dat bij afschakelen van de pomp
voldoende water achterblijft om de pomp haar
luchtverwerkende eigenschappen terug te geven
bij herstarten.
27