2.3. Waarschuwingen en veiligheidsvoorschriften
De pomp mag nooit afzonderlijk wer-
ken. Ze is bedoeld om ingebouwd te
worden in een machine of installa-
tie. Er moeten altijd leidingen aan in- en uitlaat
gekoppeld worden.
Bovenstaande waarden zijn de maximum toe-
gelaten drukken voor pomphuis en achterplaat.
De maximum toegelaten druk voor de volledige
pomp hangt ook af van het type dichting. De
bovenstaande waarden gelden enkel met een
gebalanceerde mechanische asafdichting. (dich-
tingsconfiguraties A, B, C of H) Het is raadzaam
voorzieningen te treffen die de druk aan de uitlaat
van de pomp begrenzen.
• Het maximaal toegelaten toerental van de
pomp wordt begrensd door:
• De maximale druk in het leidingssysteem (zie
hierboven)
• Het vermogen van de motor. Wanneer de pomp
sneller draait heeft ze veel meer vermogen nodig.
Het maximale toerental mag echter nooit hoger zijn
dan 3600 toeren per minuut.
Wanneer de motor zeer traag gaat draaien, komt
zijn eigen koeling in het gedrang. Het minimum
toerental komt overeen met 15Hz voor pompen
met een 2-, 4-, en 6-polige motor en 25Hz voor
pompen met een 8-polige motor.
De druk in het leidingsysteem mag
volgende waarden niet overschrijden:
De maximaal toegelaten temperatuur van de
verpompte vloeistof hangt af van de dichtingen
in de pomp en de dampspanning van de verpompte
vloeistof. Voor specifiek gedetailleerd advies
raden wij aan PACKO te contacteren. Als vuist-
regel kan de kleinste van volgende beperkende
waarden genomen worden:
A. maximum temperatuur voor de rubber
(afhankelijk van de vloeistof): 90°C voor per-
bunan, 125°C voor EPDM, 200°C voor Viton,
FEP en Kalrez, 110°C voor silicone.
B. pompen met enkelvoudige mechanische
asafdichting: 15°C lager dan het kookpunt
van de verpompte vloeistof bij de druk aan
de inlaat van de pomp. Pompen met gespoelde
dichting (quench of dubbele dichting) kunnen
een hogere temperatuur aan als de spoeling de
glijvlakken van de mechanische asafdichting
voldoende kan koelen.
C. Om een goede smering van de motorlagers
te garanderen, moeten bij het verpompen van
vloeistoffen warmer dan 150°C speciale moto-
ren ingezet worden.
17