Parameters
Aanvoertemp. laadgroep
T.laadgrp. MIN
Diff. aan
Diff. uit
Referentie temperatuur
T.ref. MAX
Diff. aan
Diff. uit
Diff. laadgrp. – ref.
Diff. aan
Diff. uit
Beide thermostaatwaardes beschikken niet over een hysterese, maar over een in- en
uitschakeldifferentie op de instelbare drempelwaarde.
Voorbeeld:
Overschrijdt de temperatuur T.laadgrp 65°C (= 60°C + 5 K) wordt de uitgang actief,
waarbij bij het onderschrijden van 61°C (= 60°C + 1 K) uitgeschakeld wordt.
Bij de minimale aanvoertemperatuur T.laadgrp. MIN moet Diff. aan altijd groter als Diff. uit
zijn, net zoals bij de maximale referentietemperatuur T.ref. MAX altijd Diff. aan kleiner als
Diff. uit dient te zijn.
Uitgangsvariabelen
Laadpomp
T.laadgr. > T.laadgr.MIN
T.ref < T.ref.MAX
T.laadgrp > T.ref
Weergave:
(„energiebron")
Inschakeldifferentie op T.laadgrp. MIN
Uitschakeldifferentie op T.laadgrp. MIN
Weergave: Uitschakeldrempelwaarde (boilerbegrenzing)
Inschakeldifferentie op T.ref. MAX
Uitschakeldifferentie op T.ref. MAX
Inschakeldifferentie energiebron – referentie
Uitschakeldifferentie energiebron – referentie
T.laadgrp. MIN = 60°C
Diff. aan
= 5.0 K
Diff. uit
= 1.0 K
Status laadpomp AAN/UIT, keuze van de uitgang
Status AAN, indien de aanvoertemperatuur hoger als de minimale
drempelwaarde is
Status AAN, indien de referentietemperatuur lager als de maximale
drempelwaarde is
Status
AAN,
referentietemperatuur + Diff. aan/Diff. uit is
Inschakeldrempelwaarde
indien
de
aanvoertemperatuur
Laadpomp
op
sensor
T.laadgrp
hoger
als
de
93