Timerfunctie
Impuls:
Bij het optreden van de gekozen triggerflank schakelt de uitgang voor de impulstijd aan.
Een statuswijziging van de triggeringang gedurende de impulstijd veroorzaakt geen wijziging van
de uitgangstoestand.
Zonder retrigger: De impulstijd loopt onafhankelijk van de status van de triggeringang af en start
pas weer, indien na afloop van de impulstijd de gekozen triggerflank optreedt.
Met retrigger: De impulstijd wordt bij het optreden van de ingestelde triggerflank gedurende de
lopende inschakeltijd opnieuw begonnen.
Een positieve triggerflank is de wijziging van de ingangstoestand van "UIT" naar "AAN" ofwel van
"schakelaar open" naar "schakelaar gesloten" (= maakcontact). Dit betreft bovenstaand voorbeeld.
De wijziging van gesloten naar open (= verbreekcontact) is een negatieve triggerflank. Met
triggerflank = pos/neg volgt een timerstart bij iedere willekeurige toestandsverandering op de
ingang.
Nalooptijd:
Het AAN-signaal op de triggeringang schakelt de uitgang direct in. Valt de ingang
af (UIT), blijft de uitgang voor de duur van de nalooptijd AAN.
Vertragingstijd:
Het AAN-signaal op de triggeringang wordt pas na afloop van de
vertragingstijd aan de uitgang verder gegeven. Een UIT-signaal op de triggeringang na afloop van
de vertragingstijd betekent het direct uitschakelen van de uitgang.
Minimale looptijd:
Het AAN-signaal op de triggeringang schakelt de uitgang direct aan. Valt
de ingang binnen de minimale looptijd af (UIT), blijft de uitgang echter ingeschakeld, totdat de
minimale looptijd afgelopen is. Is de triggeringang na afloop van de minimale looptijd op status
AAN, blijft de uitgang ingeschakeld.
142