OVERIGE OPNAMEFUNCTIES
1.
Druk tijdens de opnamefunctie (REC) op
[MENU].
2.
Selecteer de "Memory" (geheugen) tab,
selecteer het item dat u wilt veranderen en
druk vervolgens op [ ].
3.
Gebruik [ ] en [ ] om de gewenste instelling
te selecteren en druk vervolgens op [SET].
Om dit te doen:
Schakel het functiegeheugen in
zodat de instellingen worden
herkregen bij inschakelen van
de spanning
Schakel het functiegeheugen
uit zodat de instellingen worden
teruggesteld bij inschakelen
van de spanning
BELANGRIJK!
• Merk op dat de instellingen van de BESTSHOT
functie voorrang krijgen over de instellingen van het
geheugen. Als u de camera dus uitschakelt tijdens
de BESTSHOT functie, dan zullen de flitserfunctie,
de witbalansfunctie en de ISO gevoeligheid
geconfigureerd zijn voor het BESTSHOT
voorbeelddécor wanneer u de camera opnieuw
inschakelt, ongeacht de aan/uit instelling van het
functiegeheugen.
Selecteer deze instelling:
On (aan)
Off (uit)
87
• Als u de camera uitschakelt tijdens de filmfunctie, zal
de flitser uitgeschakeld zijn wanneer u de camera
opnieuw inschakelt, ongeacht de aan/uit instelling
van het functiegeheugen.
Terugstellen (reset) van de camera
Gebruik de volgende procedure om alle instellingen van de
camera terug te stellen (reset) tot hun oorspronkelijke
defaultwaarden zoals aangegeven bij "Menureferentie" op
pagina 168.
1.
Druk tijdens de opnamefunctie (REC) of
weergavefunctie (PLAY) op [MENU].
2.
Selecteer de "Set Up" (instelling) tab,
selecteer "Reset" (resetten) en druk daarna
op [ ].
3.
Gebruik [ ] en [ ] om "Reset" (resetten) te
selecteren en druk vervolgens op [SET].
• Selecteer "Cancel" (annuleren) en druk op [SET] als
u deze procedure wilt annuleren zonder de camera
terug te stellen.