Een lagere bewakingsstroom -bijvoorbeeld bij minder componenten op de aangesloten adresseerbare
melder lus of bewaakte lijn- resulteert in hogere maximale circuit impedantie -langere lijn of kabel met
hogere weerstand-.
De tabel toont de minimale en maximale EN54-13 bewakingsstroom welke ingesteld kan worden voor
de verschillende circuits en de minimale spanning op het einde van de adresseerbare melder lus of
bewaakte lijn waarmee de impedantie wordt bepaald.
Indien de parameters
manueel worden ingesteld
of gewijzigd is het
raadzaam deze
Zodra een -symbool achter de instelling wordt getoond voert de centrale een controle uit op het
instellingen over te nemen
betreffende circuit met de ingestelde EN54-13 bewakingsstroom. Het percentage achter de instelling
in het Penta ConfigTool
configuratiebestand.
zal na de controle worden vernieuwd.
De parameter IN GEBRUIK bepaalt welke bewakingsvorm wordt toegepast. De volgende
instellingen zijn beschikbaar:
de EN54-13 bewaking voor alle transmissiewegen is ingeschakeld. Afhankelijk van de instelling
Voor de overige
transmissiewegen –
X de EN54-13 bewaking voor alle transmissiewegen is uitgeschakeld
niet adresseerbare
melderlussen, niet
bewaakte on-board
uitgangen– zijn geen
extra instelling nodig.
Selecteer met de toetsen de parameter en druk de (BEVESTIGEN) toets om de instelling te
wijzigen.
Met de parameter 1e, 2e, 3e en 4e LUSSTROOM wordt de met de Penta EN54-13 calculator
berekende bewakingstroom voor de adresseerbare melderlus ingesteld.
De ingestelde bewakingssstroom
Controleer de
instelling na volledige
inbedrijfname van de
centrale
Selecteer met de toetsen de parameter. Voer op het toetsenbord de gewenste maximale stroom
in en druk de (BEVESTIGEN) toets om de invoer te bevestigen.
Controleer dat de instelling van de LUSSTROOM dusdanig is dat de waarde onder de 80% blijft.
Controleer of in de calculatie de juiste lusverdeling is gekozen, indien de waarde hoger is dan 80%. Zorg
er wel voor dat de ingestelde bewakingstroom altijd minstens gelijk is of groter is dan de berekende
EN54-13 bewakingsstroom voor de melderlus!
1
Met ConfigTool > 6.78
2
Instelling niet in overeenstemming met EN54-13
Circuit
Adresseerbare Melderlussen
Bewaakte On-board Uitgangen
In Gebruik
van de parameter SIGN. A, B, C en D STROOM dienen de op de bewaakte on-board
uitgangen - SOUNDERS A, B, C en D- aangesloten lijnen, met een active EOL device -type
712-1107-, afgesloten te worden.
In het EN54-13 menu moeten de parameters LUS STROOM voor de adresseerbare
melderlussen en SIGN. STROOM voor de on-board bewaakte uitgangen ingesteld worden.
Voor de overige transmissiewegen zijn geen extra instellingen nodig.
melderlussen en alle bewaakte on-board uitgangen worden op de klassieke manier bewaakt.
Het einde van de op de bewaakte on-board uitgangen -SOUNDERS A, B, C en D- aangesloten
lijnen dient met een bewakingsweerstand (EOLR), met een waarde van 6K2, ½ Watt,
afgesloten te worden.
Lus Stroom
-
LUSSTROOM
overeenkomstig dan wel hoger dan de calculatie te zijn.
zo ingesteld te zijn dat de gebruikte circuit impedantie -kabelweerstand en componenten
weerstand- t.o.v. de maximale circuit impedantie bij de ingestelde bewakingsstroom onder de
80% blijft.
I minimaal
I maximaal
1
500 mA.
25 mA.
100 mA.
1000 mA.
-
voor een adresseerbare melderlus dient:
Menu's
EOL spanning
17 Volt
16 Volt
2
. Alle adresseerbare
61