• De benzinepomp moet geaard zijn, om elektrische vonkvorming door statische elektriciteit te
voorkomen. Indien de pomp niet geaard is, moet het voertuig voor en tijdens het tanken aan de
pomp geaard worden.
• Als het voertuig uitgerust is met een kap tegen slecht of warm weer, zorg er dan voor dat de
benzinetank goed ontlucht is zoals afgebeeld (Figuur 22, pagina 34).
• Om alle brandgevaar te voorkomen, moet u gemorste benzine opruimen voor u het voertuig
gebruikt.
∆
VOORZICHTIG
• Vul de benzinetank nooit meer dan 2,5 cm onder de bovenrand, om ruimte te laten voor uitzetting.
Mors geen brandstof.
OPMERKING: Vermijd het gebruik van geoxideerde brandstof of met alcohol gemengde brandstof. Voertuigen
die langdurig worden opgeslagen, moeten voorbereid worden volgens de instructies op
pagina 27 van deze handleiding.
Voor Carryall 1-, Carryall 2- en Carryall 2 Plus-voertuigen:
1. Hef de zitting op en verwijder deze.
2. De brandstoftank bevindt zich aan de passagierskant van het voertuig. Verwijder de stop en vul de tank
uitsluitend met verse, loodvrije benzine. Zie VOORZICHTIG en OPMERKING hierboven.
3. Plaats de dop weer op de tank. Controleer of de stop goed vastzit.
4. Leg de zitting weer op zijn plaats.
Voor de Carryall 6-voertuigen:
1. Maak het toegangsluikje in het laadplatform los en open dit volledig voor u tankt.
2. De brandstoftank bevindt zich aan de passagierskant van het voertuig. Verwijder de stop en vul de tank
uitsluitend met verse, loodvrije benzine. Zie VOORZICHTIG en OPMERKING hierboven.
3. Plaats de dop weer op de tank. Controleer of deze goed vastzit.
4. Sluit het luikje en vergrendel het.
NAAR CARBURATEUR
VENTIELSLANGEN
Figuur 22 Brandstofafsluitklep
pagina 34
Handleiding voor de eigenaar van een Carryall benzinevoertuig 2002
VENTIEL
BRANDSTOF-
AFSLUITKLEP
BENZINETANK
Instructies voor het tanken