3
Afdrukken
Overzicht van afdrukhandelingen
Dit hoofdstuk beschrijft de basishandelingen om
deze machine als een printer te gebruiken.
Procedure vanuit het
printerstuurprogramma
●
1 Open het scherm van het
printerstuurprogramma.
1
Selecteer de afdrukoptie in de
toepassing op de computer.
Het afdrukdialoogvenster wordt weergegeven.
2
Controleer de printernaam en klik
op [Eigenschappen] of
[Voorkeursinstellingen].
De knopnamen zijn verschillend afhankelijk van
de toepassing.
●
2 Wijzig de instellingen.
Voor meer informatie over de instellingen die
kunnen worden geconfigureerd, raadpleegt u "Lijst
met instellingen" (p. 3-6).
• Om alle instellingen op het scherm van het
printerstuurprogramma weer op hun
standaardwaarden te zetten, klikt u op [Stndrd
herstel].
• De instellingen [Origineeltype] en [Papiertype]
van het printerstuurprogramma hebben een
grote invloed op de afdrukkwaliteit. Wijzig de
instellingen afhankelijk van het beoogde
gebruik.
3-2
Afdrukken
●
3 Klik op [OK].
Het afdrukdialoogvenster wordt weergegeven.
• Als het selectievakje [Sorteren] in het
afdrukdialoogvenster geselecteerd is, verwijdert
u het vinkje. Om tijdens de afdruk kopieën te
sorteren, stelt u [Sorteren] in de [Basis]-tab in
op [Gesorteerd].
●
4 Klik op [Afdrukken] of [OK].
De afdrukgegevens worden naar deze machine
gestuurd.
• Wanneer u de functie voor externe systeemlink
gebruikt, raakt u [Externe systeemlink] aan op
het scherm [Thuis1] en kunt u op taken
afdrukken die op een extern systeem zijn
opgeslagen.
Voor meer informatie, zie "Externe systeemlink"
(p. 3-36).
ComColor GD serie Gebruikershandleiding