Bedrading en aansluitingen
Wateraansluitingen
De controller moet op het waterleidingsysteem worden aangesloten in overeenstemming met NFPA20‐2010 en
tevens op een afvoerleiding. De wateraansluitingen bevinden zich aan de linkerkant van de controller. De
aansluiting op de systeemdruk is een mannelijke ½ NPT. De aansluiting op de afvoer is een spits toelopende
aansluiting voor kunstofslangen.
Elektrische bedrading
De elektrische bedrading tussen de stroombroon en de bluspompcontroller moet voldoen aan NFPA 20‐2010,
hoofdstuk 9‐3, NFPA 70 National Electrical Code Article 695 or C22.1 Canadian Electrical Code, Section 32‐200 of
andere nationale codes. De elektrische bedrading moet minimaal 125% van de volledige stroom van de
bluspompmotor aankunnen.
Elektrische aansluitingen
Een gelicentieerde elektricien moet toezicht houden op het maken van de elektrische verbindingen. De
dimensietekeningen tonen het deel dat geschikt is voor inkomende stroom en motoraansluitingen. Er mag geen
andere plek worden gebruikt. Alleen waterdichte hubbevestigingen mogen worden gebruikt voor toegang tot de
kast zodat de NEMA‐beoordeling van de kast behouden blijft. De installateur is verantwoordelijk voor adequate
bescherming van de onderdelen van de brandbluspompcontroller tegen metallische steenslag of boorstukjes.
Indien dit niet wordt gedaan kan het personeel letsel oplopen, kan de controller beschadigen en de garantie
ongeldig worden.
Maten
Inkomende stroomterminals op de controller zijn geschikt voor bedrading gebaseerd op die selectie met isolatie
van minimaal 60°C. (Zie terminaldiagram voor terminalmaten.)
De elektrische bedrading tussen de bluspompcontroller en de pompmotor moet een rigide, intermediaire of
vloeistofdichte flexibele metalen pijp of type MI-kbel hebben en voldoen aan de vereisten van NFPA 70 National
Electrical Code of C22.1 Canadian Electrical Code of andere nationale codes.
Het aantal benodigde geleiders is afhankelijk van het model van de starter:
3-draden plus aarde op 125% van de volledige stroombelasting voor de modellen GPA, GPR, GPS en
GPV.
6-draden plus aarde op 125% van de helft van de volledige stroombelasting van de motor voor het GPP-
mode.
6-draden plus aarde afgemeten op 125% van 58% van de volledige motorstroom voor: de modellen GPY
en GPW.
Inkomende stroomaansluitingen
Inkomende normale stroon moet worden aangesloten op de klemmen L1-L2 en L3 op de schakelvoorziening IS.
Het elektronische bord is fasegevoelig daarom moet de inkomende stroom in de juiste fasevolgorde worden
aangesloten.
Motoraansluitingen
De motoraansluitingen worden aangesloten op de klemmen:
T1‐T2 en T3 op de hoofdschakelaar (1M) voor de modellen GPA, GPR, GPS en GPV
-
T1‐T2 en T3 op schakelaar (1M) en T7‐T8 en T9 op schakelaar (2M) voor model GPP:
-
T1‐T2 en T3 op schakelaar (1M) en T6‐T4 en T5 op schakelaar (2M) voor model GPY en GPW.
Het is de verantwoordelijkheid van de installateur om verbindingsinformatie op de motor te krijgen en te
verzekeren dat de motor is aangesloten volgens het advies van de motorfabrikant. Als men zich hier niet aan
houdt, kan dit letsel voor personeel, schade aan de motor en/of schade aan de controller opleveren en
dientengevolge de garantie van beide onderdelen ongeldig maken.
10