22
23
24
13. KABELS VAN DE
COMPRESSORMODULE
NAAR DE AFZUIGMODULE
LEIDEN
31
34
Bij het leggen van de slangen en
kabels in de PTS moeten de daar-
voor bestemde kabelbinders, kabel-
32
geleiders en doorvoeropeningen
beslist worden gebruikt en de
33
aanwijzingen voor het leggen van
de slangen en kabels worden
31
opgevolgd. Daardoor wordt voor-
komen dat de kabels en slangen in
aanraking komen met hete
oppervlakken of door trillingen
beschadigd raken.
• Bevestig de kabelbinders (31) met
kleefvoetjes en de kabelgeleiders (32) in
het middelste gedeelte van de PTS, zodat
de kabels en slangen hiermee vastgezet
kunnen worden.
Leid de kabels door de kabelbinders
(31), de kabelgeleiders (32) en de
doorvoeropeningen (34) en zet ze
vast, zie afb. 22 en 23.
• Sluit de kabels aan op het moederbord van
34
de stuurkast.
- Leid de kabel die van de afzuigmotor komt,
door opening (33) en sluit de kabel aan
op klem X7.
- Sluit de 3-polige kabel die van de am-
algaamafscheider komt, aan op klem X8.
• Leg de kabel die van het moederbord van
35
de stuurkast komt, en sluit de kabel aan.
- Leid het 5-polige netsnoer via de kabel-
bevestigingen (31,32), de doorvoer-
openingen (34) en aansluitopening (35)
36
van de PTS naar buiten.
• Leid de kabel van de afleesmodule met de
stekker voor de amalgaamafscheider van
de bovenkant (36) van de PTS naar de
amalgaamafscheider en sluit de kabel aan.
• Leid de stuurkabel (4x1,5 mm²) die van de
slangenhouders en de spittoonkleppen
komt, door de aansluitopening van de PTS
naar de printplaat van de stuurkast en sluit
43
de kabel aan op klem X4.
Alle kabels dienen volgens de daarvoor
geldende regels gelegd en geborgd
te worden. Leg langere kabels op een
vrije plek in de PTS, bijv. rechts naast
de amalgaamafscheider, en zorg
ervoor dat ze op hun plaats blijven.
19