452117.66.23a · 1/2022-02 · Rei
Montage- en gebruiksaanwijzing
Bediening cascaderegelaar WPM 6.0
12 Koelen
12.3.3 Circulatiepompen in de koelmodus
Bij een warmtepomp-verwarmingssysteem wordt reeds in de voorconfiguratie van de betref-
fende verwarmingskringen vastgelegd welke circulatiepompen in welke bedrijfsmodus geac-
tiveerd of gedeactiveerd worden.
De verwarmingscirculatiepomp van de 1e verwarmings-/koelkring (M13) is in de koelmodus
alleen actief als vaste waarde (dynamische koeling) of stille koeling geconfigureerd is.
De verwarmingscirculatiepomp 2e verwarmings-/koelkring (M15) is niet actief als alleen
"verwarmen" gekozen werd.
De verwarmingscirculatiepomp 3e verwarmings-/koelkring (M20) is niet actief als alleen
"verwarmen" gekozen werd.
Een omschakeling van componenten in de verwarmings- of koelmodus kan
door het 230V-contact via de stekker nr. (5) aan het functieblok "Koelen" gebeuren
(bijv. kamertemperatuurregelaar).
Passieve koeling
De voeding van het koelsysteem kan zowel via de voorhanden verwarmingscirculatiepomp
(M13) alsook via een additionele koelcirculatiepomp (M17) gebeuren.
De koelcirculatiepomp (M17) loopt in de bedrijfsmodus "Koelen" permanent.
Afhankelijk van de hydraulische integratie bij passieve koeling kan het loopgedrag van de
verwarmingscirculatiepomp (M13) onder "
12.3.4 Stille en dynamische koeling
Afhankelijk van het integratieschema kunnen verschillende installatieconfiguraties gereali-
seerd worden. De selectie wordt tijdens de interactieve inbedrijfstelling vastgelegd.
Zuiver dynamische koeling (bijv. ventilo-convectoren)
De regeling komt overeen met een vastewaarderegeling. In het menupunt instellingen
wordt hiervoor de gewenste teruglooptemperatuur ingesteld.
Zuiver stille koeling (bijv. vloer-, wandoppervlakte- of plafondkoeling)
De regeling gebeurt volgens de ruimtetemperatuur. Doorslaggevend is de temperatuur
van de ruimte waarin de ruimteklimaateenheid 1 volgens het aansluitschema aangesloten
is. In het menupunt instellingen wordt hiervoor de gewenste ruimtetemperatuur ingesteld.
Het maximaal overdraagbare koelvermogen is bij de stille koeling sterk van de relatieve
luchtvochtigheid afhankelijk. Een hoge luchtvochtigheid reduceert hierbij het maximale
koelvermogen omdat bij het bereiken van het berekende dauwpunt de vertrektempera-
tuur niet verder verlaagd wordt.
Combinatie van dynamische en stille koeling
De regeling gebeurt gescheiden in twee regelkringen.
De regeling van de dynamische kring komt overeen met een vastewaarderegeling
(zoals bij dynamische koeling beschreven).
De regeling van de stille koeling gebeurt volgens de ruimtetemperatuur (zoals bij stille
koeling beschreven) door aansturing van de mengkraan 2e/3e verwarmingskring (stille
verwarmings-/koelkring).
Schakelt de koelgenerator door het bereiken van de minimale vertrektemperatuur
van 7 °C uit, dan moet ofwel het waterdebiet verhoogd of een hogere gewenste
teruglooptemperatuur (bijv. 16 °C) ingesteld worden.
75-80
Instellingen-pompsturing
" veranderd worden.
83324807