Instellingsaanbevelingen voor gewenste
ruimtetemperatuur 22°C
Oppervlakteverwarming (35/28 °C)
(vloer, wand, plafond)
Lagetemperatuurradiatoren (45/38 °C)
Radiatoren (55/45 °C)
Gebouw te warm
Gebouw wordt niet warm
Referentieruimte warm,
individuele ruimtes (bijv. badkamer) te koud
Referentieruimte bereikt
Gewenste ruimtetemperatuur niet,
individuele ruimtes (bijv. badkamer)
zijn warm
452117.66.23a · 1/2022-02 · Rei
Montage- en gebruiksaanwijzing
Bediening cascaderegelaar WPM 6.0
9 Bereiding van sanitair warm water
8.2.1
Instelvoorbeelden
Minimale teruglooptemperatuur
Voor een optimale regeling moet het regelbereik tussen minimale en maximale terugloop-
temperatuur zo klein mogelijk gekozen worden. De automatische modusomschakeling
maakt het mogelijk om de verwarmingsmodus vanaf een instelbare buitentemperatuur te
blokkeren.
8.2.2
Optimalisatie van de ruimtetemperatuurregeling
1e maatregel
Gewenste ruimtetemperatuur reduceren
Gewenste ruimtetemperatuur verhogen,
debiet verhogen
Hydraulisch afstellen (debiet in de referen-
tieruimte reduceren)
Hydraulisch afstellen (debiet in de referen-
tieruimte verhogen)
8.3
Vastewaarderegeling
Voor speciale gevallen (bijv. oplading van een buffer op constante temperatuur) kan een bui-
tentemperatuuronafhankelijke curve ingesteld worden. Bij activering van de ruimtetempera-
tuurregeling resp. wijziging van de gewenste ruimtetemperatuur kan het in het begin tot het
doorschieten van de ruimtetemperatuur komen.
9
Bereiding van sanitair warm water
Voor de bereiding van sanitair warm water moeten boilers met voldoende grote oppervlakte
van de warmtewisselaar ingezet worden die in staat zijn om het maximale verwarmingsver-
mogen van de warmtepomp permanent over te brengen.
De regeling gebeurt via een in de boiler geïnstalleerde voeler (R3) die bij een centrale vraag
aan de cascaderegelaar wordt aangesloten.
De bereikbare temperaturen in het zuivere warmtepompbedrijf liggen onder de maximale
vertrektemperatuur van de warmtepomp.
Voor hogere warmwatertemperaturen biedt de cascaderegelaar de mogelijkheid voor de
aansturing van een flensverwarming.
Alternatief kan de regeling via een thermostaat gebeuren. In deze toepassing is geen
gerichte bijverwarming via een flensverwarming mogelijk.
57-80
Maximale teruglooptemperatuur
22 °C
25 °C
30 °C
Maximale teruglooptemperatuur
verhogen
Maximale teruglooptemperatuur
verhogen
30 °C
40 °C
50 °C
2e maatregel
83324807