— — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — — —
De draadspanning aanpassen
U moet de spanning van de bovendraad en de onderdraad zo instellen dat deze gelijk zijn.
Draadspanning
Als de combinatie draad en naald de juiste is voor het
soort stof dat u naait (volgens "Soorten naalden en
toepassingen" op Pagina 32), wordt de draadspanning
automatisch correct ingesteld. Als de vooraf inge-
stelde draadspanning echter niet het gewenste resul-
taat oplevert of u naait met een speciale draad of
speciale stof, pas dan de draadspanning van de
bovendraad aan.
■ Correcte draadspanning
De bovendraad en de onderdraad moeten elkaar
kruisen in het midden van de stof. Alleen de
bovendraad mag zichtbaar zijn aan de voorkant
van de stof en alleen de onderdraad mag zicht-
baar zijn aan de achterkant van de stof.
1
2
a Achterkant van de stof
b Voorkant van de stof
c Bovendraad
d Onderdraad
■ Bovendraad is te strak
Als de onderdraad zichtbaar is aan de voorkant
van de stof, is de bovendraad te strak.
1
2
a Achterkant van de stof
b Voorkant van de stof
c Bovendraad
d Onderdraad
e De onderdraad is zichtbaar aan de voorkant van de
stof.
3
4
5
3
4
■ Bovendraad is te los
Als de bovendraad zichtbaar is aan de achterkant
van de stof, is de bovendraad te los.
1
2
3
a Achterkant van de stof
b Voorkant van de stof
c Bovendraad
d Onderdraad
e De bovendraad is zichtbaar aan de achterkant van
de stof.
De draadspanning aanpassen 51
5
4
2