De kalibratiemethode is voor alle sensors hetzelfde.
CALIBRATION:
De 'Calibration'-knop: (Beveiligingsniveau 2 voor de keuzemogelijkheden van de kalibratie, maar beveiligingsniveau 1 voor de
kalibratieprocedure zelf.) Elk sensor beschikt over 4 manieren om elke sensor te kalibreren:
- 0-10V: Theoretische kalibratie met 0-10V-sensor. Voer eenvoudig een waarde bij de systeemdrukeenheid voor 0V in, en een
andere waarde voor 10V. Druk op de 'Apply'-knop (toepassen) om de kalibratie te bevestigen. De resulterende gemeten druk
wordt in de rechteronderhoek van het sensorvak weergegeven. Zorg dat de serie DIP-schakelaars direct onder de 'T'-
aansluitklemmen voor die specifieke sensor is ingesteld op '0-10V' (zie tekening). De schakelaars zijn voorzien van een label
en zijn elk gekoppeld aan een analoge ingang, in dit geval '1 of 2'. *Belangrijke opmerking: Aan elke analoge ingang is tevens
een set hulpdraden gekoppeld. ZORG VOORDAT U EEN HULPDRAAD VERPLAATST DAT DE CONTROLLER VOLLEDIG IS
UITGESCHAKELD. DIT IS INCLUSIEF ONTKOPPELING VAN DE GELIJK- EN WISSELSTROOM. De hulpdraad kan worden geplaatst
op '5Vdc', '12Vdc' en 'Vaux' en vertegenwoordigt de waarde van het gelijkstroomvermogen van de sensor. De in de fabriek
vooraf bepaalde stand is '5Vdc'. Als een geïnstalleerde sensor een vermogenswaarde van '5Vdc' heeft, moet de theoretische
kalibratie van '0-10V' dienovereenkomstig worden berekend. Neem contact op met de fabrikant voor meer informatie.
- 4-20mA: Theoretische kalibratie met 4-20mA-sensor. Voer eenvoudig een waarde bij de systeemdrukeenheid voor 4mA in,
en een andere waarde voor 20mA. De hierboven uitgelegde procedure is ook in dit geval van toepassing.
-Veldkalibratie: Dit is de vooraf in de fabriek bepaalde methode en de enige procedure die een werkelijke kalibratie bevat.
Wanneer deze kalibratiemethode wordt geselecteerd, wordt het vak 'Calibration' in het onderste gedeelte van de
sensorpagina gegenereerd. Het is van belang dat de bijbehorende instelling van de DIP-schakelaar en de stand van de
hulpdraad met dezelfde zorg worden geselecteerd. Zie het '0-10V'-gedeelte hierboven.
1. Er zijn twee werkelijke punten (laag en hoog) nodig.
2. Stel het laagste punt in (meestal 0).
3. Druk op de 'Read'-knop aan de linkerkant.
4. Druk op het rechthoekige tekstveld aan de linkerkant en voer de waarde in die op de externe gekalibreerde meter is
afgelezen.
5. Stel een hoog punt in (de hoogst mogelijke waarde heeft meestal de beste kalibratie als resultaat).
6. Druk op de 'Read'-knop aan de rechterkant.
7. Druk op het rechthoekige tekstveld aan de rechterkant en voer de waarde in die op de externe gekalibreerde meter is
afgelezen.
8. Druk op de 'Compute'-knop (berekeningsknop) om de kalibratie te voltooien. Als de instellingen niet correct zijn, blijft de
berekeningsknop rood gekleurd. Als de instellingen correct zijn, wordt de knop blauw. De resulterende gemeten waarde
wordt in de rechteronderhoek van het sensorvak weergegeven.
- Aan/uit: Gebruik de ingang met een droge contactsensor, bijvoorbeeld een vlotterschakelaar. De enige parameter die voor
deze methode wordt ingesteld, is de keuze tussen NO/NC. Dit houdt in dat er een selectie wordt gemaakt tussen een
schakelaar die normaal gesproken open of dicht is. Druk op de 'Apply'-knop (toepassen) om de kalibratie te bevestigen.
Het gedeelte 'Alarms' (beveiligingsniveau 1):
Met de 'DRY'-knop wordt de ingang voor het droge contactpunt op de IO-kaart ingeschakeld. Inschakeling van deze optie
levert twee standen op: 'normaal-open' (NO) of 'normaal-gesloten' (NC). Elke modus wordt vertegenwoordigd door de
standaard NO/NC-symbolen.
- U kunt de / het bijbehorende alarm / waarschuwing in-/uitschakelen door op het vierkant te drukken.
- Alarmbelsymbool: Activeert de bel wanneer deze voorwaarde optreedt.
- Alarmsymbool: Als deze optie wordt geselecteerd, wordt het optreden van deze voorwaarde beschouwd als alarm. Als de
optie niet is geselecteerd, is de voorwaarde slechts een waarschuwing.
-RESET: Waarde waarmee de voorwaarde overgaat van de staat 'ACTIVE' naar de staat 'OCCURRED'.
-SET: Waarde waarop het systeem de bijbehorende voorwaarde activeert.
50