De juiste tijdstip voor snoeien:
• Bladhaag: juni en oktober
• Conifeerhaag: april en augustus
• Snelgroeiende haag: vanaf mei om de 6 weken
Let op voor nestelende vogels in de haag. Stel in dat geval het knippen
uit of sla dit gedeelte over.
12.2.1 hoekafstelling
De heggenschaar (17) kan tussen +90° tot -75° worden aangepast
aan de werkomstandigheden door de meskop (62) te verdraaien. (afb.
19 en 20).
• Let op! Uitsluitend bij uitgeschakelde motor afstellen!
• Druk de beide ontgrendelhendels (63) in en verstel de meskop (62) in
de gewenste positie. (afb. 19 en 20)
• Gebruik hiertoe de afstelhendel (19).
• Laat de beide ontgrendelhendels (63), totdat deze in de tanden vast-
grijpen.
• Controleer voor de ingebruikname of de ontgrendelhendels (63) cor-
rect zijn vastgeklikt.
Let op!
De meskop (62) met het maaielement (20) mag niet volledig naar ach-
teren, parallel tot aan de draagarm van de heggenschaar (17) worden
gezwenkt! Werk in geen geval met deze instelling! Deze positie dient
alleen als transportstand.
Olie de mesbladen en hoekafstelling voor aanvang van de werkzaam-
heden altijd in met milieuvriendelijke smeerolie. Smeer ook tijdens de
werkzaamheden de messen regelmatig met olie in.
Let op!
Uitsluitend bij uitgeschakelde motor voorzien van olie!
Let op!
Een onjuist gebruik en misbruik kan de heggenschaar beschadigen en
ernstig letsel door wegslingerende delen veroorzaken.
Om het gevaar op ongevallen door de heggenschaar te vermijden, dient
u de volgende punten in acht te nemen:
• Snoei nooit struiken of houtblokken met meer dan 2cm diameter.
• Vermijd het contact met metalen delen, stenen enz.
• Controleer de heggenschaar regelmatig op beschadigingen. Bescha-
digde heggenschaar nooit blijven gebruiken.
• Bij een merkbaar bot worden van de heggenschaar moet deze vol-
gens de voorschriften door een gekwalificeerde technicien worden
geslepen. Bij merkbaar onbalans moet de heggenschaar worden ver-
vangen.
12.3 Werken met de boomzaag (26)
12.3.1 Automatische smering van de zaagketting - Fijnaf-
stelling (afb. 10).
Vul de olietank (29) (zie 9.4.3)!
Met de regelschroef (64) kunt u de oliehoeveelheid reduceren of ver-
hogen.
• Rechtsom: oliehoeveelheid verkleinen (-)
• Linksom - Oliehoeveelheid verhogen (+)
66
NL/BE
12.3.2 Controle van de automatische smering van de
zaagketting
• Controleer altijd of het automatische oliesysteem correct werkt.
• Zorg ervoor dat de olietank (29) altijd gevuld is.
• Tijdens het zagen moeten het zaagblad (32) en de zaagketting (31)
altijd voldoende geolied zijn om wrijving met het zaagblad (32) te
verminderen.
• Het zaagblad (32) en de zaagketting (31) mogen niet drooglopen.
Als droog of met te weinig olie wordt gezaagd, neemt de zaagcapa-
citeit af, de levensduur van het zaagblad (32) wordt verkort, de zaag-
ketting (31) wordt snel stomp en het zaagblad (32) slijt snel als gevolg
van oververhitting. Te weinig olie is te herkennen aan rookontwikkeling
of verkleuring van het zaagblad (32) of de zaagketting (31).
• Om de smering van de zaagketting te controleren, houdt u de ketting-
zaag met het zaagblad (31) boven een vel papier en geeft u enkele
seconden vol gas.
• Nu kunt u op het papier de desbetreffende ingestelde oliehoeveelheid
controleren. Er moet altijd een geringe hoeveelheid olie van de zaag-
ketting (31) afspatten. Na enkele seconden moet een licht oliespoor
zichtbaar zijn.
12.3.3 Voorzorgsmaatregelen bij het zagen
Ga nooit onder een te zagen tak staan!
Er bestaat dan groot gevaar dat de tak onverwacht op u valt. In het
algemeen is het raadzaam om de boomzaag (26) in een hoek van 60°
en opzichte van de tak te houden.
Houd het apparaat met beide handen goed vast tijdens het snoeiwerk
en zorg ervoor dat u stevig staat en een goed werkhouding aanneemt.
• Probeert nooit om het apparaat met één hand te gebruiken. Als u de
controle over het gereedschap verliest, kan dit ernstig of dodelijk let-
sel tot gevolg hebben. Werk nooit vanaf een ladder, een boomtak of
andere onstabiele ondergrond.
• Zaag dikke takken niet in een keer, maar altijd in meerdere stappen.
• Plaats de zaagketting (31) tegen de tak om te zagen.
• Oefen lichte druk uit om het apparaat te geleiden, zonder echter de
motor over te belasten.
Maak vóór het snoeien het werkgebied vrij van takken en struikgewas
die in de weg zitten. Zorg vervolgens voor een uitwijkplaats, op afstand
van de plek waar de gezaagde takken vallen, en verwijder daar even-
tuele obstakels. Houd het werkgebied schoon en haal de gesnoeide tak-
ken direct weg. Let op uw standplaats, de windrichting en de mogelijke
valrichting van de takken. Houd er rekening mee dat afgevallen takken
terug kunnen veren. Plaats alle andere gereedschappen en apparatuur
op een veilige afstand van de te zagen takken, maar niet op de plek die
bestemd is om uit te wijken.
Kijk altijd naar de gezondheidstoestand van de boom.
Let op rot en gezondheidsproblemen in de wortels en takken. Als ze van
binnen rot zijn, kunnen ze afbreken en onverwacht naar beneden vallen
tijdens het zagen. U kunt ook geraakt worden door afgebroken en dode
takken die naar beneden komen als gevolg van de beweging.
Maak in zeer dikke of zware takken eerst een kleine inkeping aan de
onderzijde van de tak voordat u van boven naar beneden zaagt. Zo
voorkomt u dat de tak uitscheurt.