Ingangssignalen toewijzen aan tracks (Busopname)
6
Gebruik indien nodig dezelfde procedure
om andere ingangskanalen als
opnamebronnen aan te geven.
7
Druk op de [TRACK SEL]-toets(en) voor de
opnamebestemmingstrack(s).
U kunt tot twee tracks selecteren als
opnamebestemming.
Als u track 1, 3, 5 of 7 selecteert, zal het signaal
worden verbonden met bus L. Als u track 2, 4, 6 of 8
selecteert, zal het signaal worden verbonden met bus
R. Als u de tracks 9/10–15/16 selecteert, zullen oneven
genummerde tracks worden verbonden met bus L en
even genummerde tracks met bus R.
Het scherm zal lijnen tonen om aan te geven hoe de
5
signalen zijn verbonden met de track(s).
TIP
• De EQ- en dynamiekinstellingen zullen neutraal worden
ingesteld van een trackkanaal waarvan de track is
geselecteerd als opnamebestemming.
• Als één enkele track is geselecteerd, zal de pan van het
trackkanaal in het midden worden gezet. Als een gepaarde
track ( ¡ p. 49) is geselecteerd, zullen de oneven/even
genummerde trackkanalen respectievelijk naar links en rechts
worden gepand.
• De verbinding zal worden geannuleerd als u nogmaals op de
[TRACK SEL]-toets van een momenteel geselecteerde track
drukt.
OPMERKING
• De tracknummers van gedempte tracks worden aangeduid
met "M" (mute), maar u kunt niettemin opnemen op
gedempte tracks.
• Aangezien 24-bits songs maximaal 8 afspeeltracks kunnen
bevatten ( ¡ p. 143), worden de tracks 9 – 16 gedempt en niet
afgespeeld.
• De bitdiepte van een song kan worden gecontroleerd in de
LIST-pagina van het SONG-scherm.
8
Druk voor elk ingangskanaal waarop u een
instrument of microfoon heeft ingesloten
op de [INPUT SEL]-toets en houd deze
ingedrukt om naar het INPUT SETTING-
popupvenster te gaan. Gebruik de [GAIN]-
knop om het ingangsniveau van het signaal
aan te passen.
Zie "Een soundclip opnemen" (¡ p. 33) voor details
over het aanpassen van het ingangsniveau.
9
Zet de [STEREO]-fader op de 0 dB-positie.
10
Verhoog de trackkanaalfader van de
opnamebestemmingstrack, zodat het
monitorniveau goed is.
Vervolgens kunt u het signaal, dat via de L/R-bus naar
de tracks wordt verzonden, afluisteren.
46
AW1600 Gebruikershandleiding
11
Gebruik voor het instellen van de pan van
elk ingangskanaal de [INPUT SEL]-toets om
een kanaal te selecteren en draai de [PAN/
BAL]-knop in de Selected Channel-sectie.
Als u busopname gebruikt, kunt u niet de pan of
volumebalans van de afzonderlijke instrumenten
aanpassen nadat u deze heeft opgenomen op de
track(s). Dit betekent dat u de definitieve pan en
volumebalans moet instellen als u de signalen van de
ingangskanalen naar de L/R-bus stuurt.
12
Om de volumebalans van elk
ingangskanaal aan te passen, drukt u
herhaaldelijk op de [VIEW]-toets in de
Selected Channel-sectie om naar de
FADER-pagina te gaan.
Als u de volumebalans van de ingangskanalen wilt
instellen, is het handig om de FADER-pagina in het
VIEW-scherm te gebruiken. Hier kunt u de aan/uit-
status en ingangsniveaus van de ingangskanalen,
padkanalen en trackkanalen aanpassen — allemaal in
één pagina.
13
Gebruik tijdens het bespelen van uw
instrumenten de [INPUT SEL]-toetsen of
CURSOR-toetsen [ ]/[ ] om de cursor
naar het ingangskanaal te verplaatsen dat u
wilt regelen en draai de [DATA/JOG]-
draaiknop om de volumebalans aan te
passen.
OPMERKING
• We adviseren u de [GAIN]-knop niet te gebruiken om de
volumebalans van de ingangskanalen aan te passen. Dit zal
de S/R-verhouding verstoren en kan vervorming van het
geluid veroorzaken.
TIP
• U kunt ook de INPUT LEVEL-knop in het INPUT SETTING-
popupvenster gebruiken om de volumebalans van de
ingangskanalen aan te passen.
• Normaal gesproken zijn de paneelfaders specifiek voor de
trackkanalen. Door echter een interne instelling te
veranderen, kunt u de faders gebruiken om de
ingangsniveaus van de ingangskanalen te regelen. ( ¡ p. 169)