E.6.3
Voor het uitvoeren van de aansluiting
1. Verzeker u ervan dat het apparaat geschikt is voor de
gassoort waarmee het zal worden gevoed.
Volg anders zorgvuldig de aanwijzingen in paragraaf E.6.6
Aanpassing aan een andere gassoort van dit hoofdstuk.
2. Breng vóór elk apparaat een gasafsluitkraan/-ventiel met
snelkoppeling aan.
3. Plaats de kraan/het ventiel op een gemakkelijk te bereiken
plaats.
4. Verwijder stof, vuil en vreemde voorwerpen die de toevoer
zouden kunnen verstoppen uit de aansluitleidingen.
De gastoevoerlijn moet de hoeveelheid gas verzekeren
die nodig is om alle apparaten die erop zijn aangesloten
volledig te laten functioneren.
Een toevoerlijn die onvoldoende gas levert brengt de
goede werking van de apparaten die hierop zijn aange-
sloten in gevaar.
BELANGRIJK
Als het apparaat niet waterpas staat kan dit van
invloed zijn op de verbranding en leiden tot een
slechte werking van het apparaat zelf.
E.6.4
Aansluiting (afhankelijk van het apparaat en/of
model)
Monoblock modellen
1. Stel aan de hand van het installatieschema de plaats van
de gasaansluiting op de bodem van het apparaat vast.
2. Verwijder, indien aanwezig, de kunststof beschermings-
dop van de gasafvoer voordat u de aansluiting maakt.
Modellen voor op het werkblad (alleen voor de N9E-serie)
1. Stel aan de hand van het installatieschema de plaats van
de gasaansluiting op de bodem van het apparaat vast.
2. Verwijder, indien aanwezig, de kunststof beschermings-
dop van de gasafvoer voordat u de aansluiting maakt.
3. Voor de modellen voor op een werkblad kan de gasaan-
sluiting ook aan de achterkant worden gerealiseerd:
a. bedienen aan de achterkant van het apparaat;
b. schroef de metalen afsluitplug van de verbinding aan
de achterkant los;
c. schroef hem stevig vast op de onderste aansluiting.
1
18
Controleer na de installatie met zeepsop of er geen lekken zijn
op de verbindingspunten.
E.6.5
• De gastoevoerlijn moet een voldoende grote doorsnede
hebben en de hoeveelheid gas verzekeren die nodig is om
alle apparaten die erop zijn aangesloten volledig te laten
functioneren.
Als de gasdruk hoger is dan de voorgeschreven waarde of
moeilijk te regelen is (onstabiel), moet er een gasdruk-
regelaar (artikelnr. 927225) op een gemakkelijk te bereiken
plaats vóór het apparaat worden gemonteerd.
De drukregelaar moet bij voorkeur horizontaal worden
gemonteerd, om een goede druk aan de uitgang te
verzekeren.
1
2
3
De pijl op de regelaar
richting het gas stroomt.
Voor Australië: de gasdrukregelaar die bij het apparaat wordt
geleverd, moet op de ingang van het apparaat worden
gemonteerd.
Stel als volgt de testdrukaansluiting in, waarbij één brander op
de maximale stand werkt:
Modellen N9E
• 0,95 KPa voor methaangas
• 2,65 KPa voor propaangas.
Modellen N7E
• 1,0 KPa voor methaangas
• 2,65 KPa voor propaangas.
E.6.6
In de tabel "B" "Sproeiers" (zie Bijlage) wordt het type sproeier
vermeld waarmee de door de fabrikant geïnstalleerde sproei-
ers moeten worden vervangen (het nummer is in het
sproeierlichaam gestanst).
2
Controleer aan het einde van de procedure de hele volgende
controlelijst:
1. vervanging brandersproeier(s)
2. correcte afstelling van de primaire luchttoevoer naar de
brander(s)
3. vervanging waakvlamsproeier(s)
4. vervanging schroef/schroeven van het minimum
LET OP:
Alleen voor Australië: De gasaansluiting is man-
nelijk 1/2 BSP.
Gasdrukregelaar
zijde gasaansluiting van het net
drukregelaar
zijde gasaansluiting naar het apparaat
2
2
1
1
PAS OP
Deze modellen zijn ontworpen en gecer-
tificeerd voor gebruik met methaan- of
propaangas.
Voor methaangas is de drukregelaar op
het spruitstuk ingesteld op 8" Wk (20
mbar).
Aanpassing aan een andere gassoort
geeft aan in welke
3
3