Inspectie voor preventief onderhoud van onderdelen
7-6
Hoofdstuk 7: Preventief onderhoud
Lift
1. Controleer de staat van het frame en de framelasnaden. Controleer op
los of ontbrekend bevestigingsmateriaal.
2. Controleer de toestand en afstelling van alle assen, lagers, tanden,
kettingen en poelies. Controleer alle pinscheppen en het bevestigings-
materiaal ervan. Controleer alle zwenkhefbomen van de scheppen.
3. Controleer de toestand en bevestiging van beschermkappen en
controleer of identificatielabels van de kappen op hun plaats zitten.
4. Controleer de bevestiging en afstelling van de liftcontroleschakelaar
(EC [LC]), en die van de achterste regelkast van de monteur of de
externe display alsmede het alarmlicht. Ga na of alle liftkabels intact
zijn en goed zijn gelegd.
5. Controleer het bevestigingsmateriaal, de staat en afstelling van
de sharkmontage en pingeleidewiggen. Controleer de staat en
afstelling van de schepnok. Controleer de uitrichting en de manier
van ineengrijpen van de aandrijftandwielen. Controleer de staat en
werking van de sharkvin. Controleer de spanning en staat van de
transportriemen. Controleer het bevestigingsmateriaal en staat van
de deflectorschoen.
6. Controleer de staat, uitrichting, afstelling en werking van de
pintellerschakelaar.
7. Controleer de elektromagneet van de smart shark en de elektro-
magneetkoppeling. Controleer de werking van de smart shark.
Controleer alle bevestigingsmateriaal en sluitingen.
Transportband
1. Controleer de staat van de lasnaden en van de montagehardware op
de frames van de kuilzijkanten.
2. Controleer het bevestigingsmateriaal en staat van de transportband-
boards. Controleer de staat en het sporen van het transportbandtapijt.
Controleer de voorste en achterste rollers op de staat van de lagers en
assen, de spanning en plaatsing in montagesleuven. Controleer de staat
en werking van de centrerende geleiderollers.
3. Controleer de spanning en staat van de aandrijfriemen van de
transportband. Controleer het bevestigingsmateriaal op het tussenwiel
en spanrollen. Controleer de staat van de tussenwielpoelies.
4. Controleer de staat en het bevestigingsmateriaal op de
pinaanvoerdeflectors en montagebeugels. Controleer de afstelling van
de pinaanvoerdeflectors.
Hoofdstuk herzien februari 2009