• Bij geïntegreerde systemen (bijvoorbeeld als de instelbare frequentieregelaar
communiceert met een bepaald type toezichtscontroller of hostcomputer in
dezelfde bedieningskast en ze aangesloten zijn op dezelfde aarde), de
afschermingen van de stuurlijnen aansluiten op aarde + PE (beschermende aarde)
aan beide einden. Bij gedistribueerde systemen (bijvoorbeeld de toezichtscontroller
voor de communicatie of hostcomputer bevindt zich niet in dezelfde bedieningskast
en er is een afstand tussen de systemen) raden we aan om de afscherming van de
stuurlijnen alleen aan te sluiten op de instelbare frequentieregelaar. Geleid indien
mogelijk het andere einde van de stuurlijnen rechtstreeks naar de kabeltoevoer van
de toezichtscontroller of hostcomputer. De afscherming van de motorkabels
moeten altijd aan beide kanten verbonden worden met aarde.
• Om een groter contactoppervlak te verkrijgen tussen afscherming en aarde,
gebruik dan een PG-schroef met een metalen mantel of een metalen
bevestigingsklem.
• Gebruik alleen kabel met een gevlochten en vertinde koperen afscherming (type
"CY") met een dekking van 85%.
• De continuïteit van de afscherming mag op geen enkel punt in de kabel
onderbroken worden. Als het gebruik van reactoren, schakelaars, klemmen of
veiligheidsschakelaars in de motoruitgang noodzakelijk is, moet het
onafgeschermde deel zo kort mogelijk blijven.
• Sommige motoren hebben een rubberen pakking tussen de klemmenkast en de
motorbehuizing. Controleer regelmatig of de klemmenkasten, en met name de
schroefdraden van de metalen PE-schroefaansluitingen, geverfd zijn. Zorg ervoor
dat altijd een goede metalen verbinding bestaat tussen de afscherming van de
motorkabel, de metalen PE-schroefaansluiting, de klemmenkast en de
motorbehuizing. Verwijder indien noodzakelijk voorzichtig verf tussen geleidende
oppervlakken.
6. Tref maatregelen om interferentie te voorkomen die vaak voorkomt in stijve
installatiekabels.
• Houd minimaal 0,25 m afstand tussen kabels die gevoelig zijn voor interferentie.
Met name het leggen van parallelle kabels over een grote afstand is een kritiek
punt. Als twee kabels elkaar kruisen, is de interferentie het kleinst als ze elkaar
kruisen onder een hoek van 90°. Daarom moeten kabels die gevoelig zijn voor
interferentie alleen motorkabels, tussenliggende circuitkabels of de bedrading van
een reostaat onder rechte hoeken kruisen en daar nooit over grote afstanden
parallel aan worden gelegd.
7. Beperk de afstand tussen een interferentiebron en een interferentieontvanger (een
apparaat dat gevoelig is voor interferentie), waardoor het effect van de afgegeven
interferentie op de interferentieontvanger afneemt.
• U moet alleen interferentievrije apparaten gebruiken en minimaal op 0,25 m
afstand blijven van de frequentieregelaar.
8. Volg de veiligheidsaanwijzingen bij de filterinstallatie.
• Zorg er bij gebruik van een extern EMC-filter voor dat de aardklem (PE) van het
filter goed is verbonden met de aardklem van de frequentieregelaar. Een
HF-aardverbinding via een metalen contact tussen de behuizing van het filter en
de frequentieregelaar, of alleen via een kabelafscherming, is niet toegestaan als
verbinding voor een beschermde geleider. Het filter moet degelijk en blijvend met
de aardpotentiaal verbonden zijn om het gevaar uit te sluiten van elektrische
schokken bij het aanraken van het filter als een storing optreedt.
Om een beschermende aardverbinding voor het filter te verkrijgen:
• Aard het filter met een geleider met een doorsnede van minimaal 10 mm
• Sluit een tweede aardgeleider aan met een aparte aardklem parallel aan de
beschermende geleider. (De doorsnede van elke enkele beschermende
geleiderklem moet de juiste maat hebben voor de vereiste nominale belasting.)
89
2
.