Werken met de machine
10.3
Spuiten
Bijzondere aanwijzingen voor het spuiten
164
Raadpleeg hiervoor de afzonderlijke bedieningshandleiding van de
bedieningsterminal.
Controleer de veldspuit door de afgifte te meten
voor de begin van het seizoen
bij afwijkingen tussen de werkelijk weergegeven spuitdruk
en de volgens de spuittabel vereiste spuitdruk.
Bepaal voor het spuiten de vereiste dosering exact aan de hand
van de gebruiksaanwijzing van de fabrikant van het
gewasbeschermingsmiddel.
Voer de vereiste dosering (gewenste hoeveelheid) voor het
spuiten in op de bedieningsterminal.
Neem de vereiste dosering [l/ha] bij het spuiten exact in acht,
zodat u een optimaal behandelingssucces bereikt.
om onnodige milieubelastingen te vermijden.
Kies het vereiste spuitdoptype voor het spuiten uit de spuittabel
– rekening houdende
met de gewenste rijsnelheid
de vereiste dosering en
het vereiste druppelspectrum (fijn, middel of grof) voor het
uitvoeren van de bespuiting met het in te zetten
gewasbeschermingsmiddel.
Zie hiervoor hoofdstuk "Spuittabellen voor spleetdoppen,
antidriftoppen, luchtinjectie- en airmixdoppen", op pagina
239.
Kies het vereiste spuitdopformaat voor het spuiten uit de
spuittabel – rekening houdende
met de gewenste rijsnelheid
de vereiste dosering en
de gewenste spuitdruk.
Zie hiervoor hoofdstuk "Spuittabellen voor spleetdoppen,
antidriftoppen, luchtinjectie- en airmixdoppen", op pagina
239.
Kies een lage rijsnelheid en een lage spuitdruk om drift te
voorkomen!
Zie hiervoor hoofdstuk "Spuittabellen voor spleetdoppen,
antidriftoppen, luchtinjectie- en airmixdoppen", op pagina 239.
Neem bijkomende maatregelen voor het verminderen van de
drift bij windsnelheden van 3 m/s (zie hiervoor hoofdstuk
"Maatregelen ter vermindering van drift"!
UX011201 Super CP BAG0206.8 07.23