82
Instrumenten en bedieningsorganen
stoel op de dakconsole, als de
veiligheidsgordel van een
bezette stoel niet is omgedaan.
● Na het wegrijden knipperen
enige tijd lang X op het Driver
Information Center en het
symbool voor de desbetreffende
stoel en er klinkt een geluidssig‐
naal. Na een stukje rijden brandt
X continu totdat de veiligheids‐
gordel van de desbetreffende
stoel is omgedaan of een passa‐
gier de veiligheidsgordel heeft
losgemaakt.
Veiligheidsgordels 3 38.
Airbag en gordelspanners
v brandt rood.
Bij het inschakelen van de ontsteking
brandt de controlelamp ca.
4 seconden.
Brandt deze niet, dooft deze niet na
4 seconden of licht deze tijdens het
rijden op, dan is er een storing in het
airbagsysteem. De hulp van een
werkplaats inroepen. De airbags en
gordelspanners gaan mogelijkerwijs
niet af tijdens een ongeval.
Geactiveerde gordelspanners of
airbags worden aangeduid door
aanhoudend branden van v.
9 Waarschuwing
Oorzaak van de storing onmiddel‐
lijk door een werkplaats laten
verhelpen.
Gordelspanners 3 38.
Airbagsysteem 3 42.
Airbag-deactivering
ÓON brandt geel.
Airbag voorpassagier is geactiveerd.
*OFF brandt geel.
Airbag voorpassagier is gedeacti‐
veerd.
Airbag deactiveren 3 47.
Laadsysteem
p brandt rood.
Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het starten
van de motor.
Brandt bij een draaiende motor
Stoppen, motor afzetten. Accu wordt
niet opgeladen. Motorkoeling wordt
mogelijk onderbroken. De rembekr‐
achtiger werkt eventueel niet meer.
De hulp van een werkplaats inroepen.
Storingsindicatielamp
Z brandt of knippert geel.
Brandt na het inschakelen van het
contact en dooft vlak na het starten
van de motor.