11. Controle van motor en kabel
1. Voedingsspanning
2. Stroomverbruik
Punten 3 en 4: Doormeten is niet nodig als voedingsspanning en stroomverbruik normaal zijn.
3. Weerstand van de wik-
kelingen
4. Isolatieweerstand
22
Meet de spanning tussen de fasen met een
voltmeter.
Verbind de voltmeter met de klemmen van de
frequentieomzetter.
Meet de stroomsterkte van elke fase terwijl de
pomp draait bij constante persdruk (indien
mogelijk bij de capaciteit waarbij de motor het
zwaarst wordt belast).
Zie de technische specificaties voor informatie
over de normale bedrijfsstroom.
Verwijder de fasedraden in de klemmenkast.
Meet de weerstand van de wikkelingen zoals
weergegeven in de tekening.
Verwijder de fasedraden in de klemmenkast.
Meet de isolatieweerstand tussen elke fase en
aarde (frame).
(Zorg dat de aardverbinding zorgvuldig
gemaakt is.)
Bij belasting van de motor dient de spanning binnen
± 5 % van het nominale voltage te liggen. Als het vol-
tage meer varieert, kan de motor doorbranden.
Als het voltage continu te hoog of te laag is, moet de
motor worden vervangen door een motor die aan de
vereisten voor de voedingsspanning voldoet.
Grote variaties in de spanning zijn een indicatie voor
slechte voedingsspanning, en de pomp dient te worden
uitgeschakeld tot het defect is gevonden.
Mogelijk moet de frequentieomzetter opnieuw worden
ingesteld.
Het verschil tussen de stroomsterkte in de fase met het
hoogste verbruik en de stroomsterkte in de fase met
het laagste verbruik mag niet meer dan 10 % van het
laagste verbruik bedragen.
Als dat wel het geval is of als de stroom de stroom-
sterkte bij vollast overschrijdt, controleert u op de vol-
gende mogelijke storingen:
• Een beschadigde pomp veroorzaakt overbelasting
van de motor. Trek de pomp uit de mantel voor revi-
sie.
• De motorwikkelingen maken kortsluiting of zijn
gedeeltelijk van elkaar los geraakt.
• Te hoge of te lage voedingsspanning.
• Slechte verbinding in draden. Zwakke kabels.
De hoogste waarde mag de laagste waarde niet met
meer dan 5 % overschrijden.
Als de afwijking groter is en de voedingskabel is OK,
moet de motor worden gereviseerd.
De isolatieweerstand voor een nieuwe, gereinigde of
gerepareerde motor moet circa 10 MΩ bedragen,
gemeten bij de aarde.
Voor een specifieke motor kan de kritieke isolatieweer-
stand (R
) als volgt worden berekend:
crit
R
= U
[kV] x 0,5 [MΩ/kV].
crit
N
Als de gemeten isolatieweerstand lager is dan R
moet de motor worden gereviseerd.
,
crit