Instelmodus activeren 1. Beide drukknoppen [S1] en [S2] tegelijkertijd indrukken en ca. 5 seconden lang
Meetbereik instellen 2. Afsluiter in een van de eindstanden (OPEN/DICHT) brengen.
Ter controle van de uitgangsstroom kan op de meetpunten (+/–) een meettoestel voor
0 – 20 mA worden aangesloten (bij 2-draadssystemen is het aansluiten van een
meettoestel absoluut noodzakelijk).
a) Er kan zowel een meetbereik van 0/4 – 20 mA als een meetbereik van 20 –
0/4 mA (omkeerbedrijf) worden ingesteld.
Het meetbereik (normaal of omkeerbedrijf) wordt bij het instellen bepaald door de
toewijzing van de drukknoppen S1/S2 aan de eindstanden.
b) Bij 2-draadssystemen dient voor het instellen van het meetbereik eerst de LED-
signalering eindstanden te worden uitgeschakeld. Zie
eindstanden in-/uitschakelen
c) Door de activering van de instelmodus wordt de instelling in de twee eindstanden
gewist en wordt de uitgangsstroom op een waarde van 3,5 mA ingesteld. Na de
activering moeten de twee eindwaarden (0/4 en 20 mA) opnieuw worden
ingesteld.
d) Als het meetbereik per ongeluk verkeerd is ingesteld, kan de instelling door
hernieuwde activering van de instelmodus ([S1] en [S2] tegelijkertijd indrukken)
worden gereset.
Bij 2-draadssystemen de stroomwaarden op het meettoestel aflezen.
ingedrukt houden:
ð De LED geeft door pulserende dubbele flitsen aan dat de instelmodus correct
is geactiveerd:
LED
ð Bij een andere flitsvolgorde (enkele/drievoudige flits(en)): zie
bediening/inbedrijfstelling
3. Gewenste uitgangsstroom (0/4 mA resp. 20 mA) instellen:
ð voor 4 mA: [S1] ca. 3 seconden ingedrukt houden
tot de LED langzaam knippert
ð voor 0 mA: [S1] ca. 6 seconden ingedrukt houden (alleen mogelijk bij 3-/4-
ader-uitvoering)
tot de LED snel knippert
ð voor 20 mA: [S2] ca. 3 seconden ingedrukt houden
tot de LED brandt
4. Afsluiter in de tegenovergestelde eindstand brengen.
ð Tijdens de beweging in de instelmodus verandert de in de eindstand
ingestelde waarde (0/4 mA resp. 20 mA) niet.
5. Instelling in de tweede eindstand op dezelfde manier uitvoeren.
6. Nog een keer naar beide eindstanden gaan om de instelling te controleren.
ð Indien het meetbereik niet kan worden ingesteld: zie
inbedrijfstelling
[} 42].
ð Indien de stroomwaarden (0/4/20 mA) niet correct zijn: zie
aanpassen
[} 40].
Inbedrijfstelling (instellingen van als optie te verkrijgen uitvoeringen)
[} 40].
[} 42].
.
.
.
LED-signalering
Fouten bij de
Fouten bij de bediening/
Stroomwaarden
39