23. Voor het verlaten van de trekker de machine op de grond zetten,
motor uitzetten en contactsleutel uitnemen.
24. Tussen trekker en werktuig mag zich niemand bevinden, zonder dat
de trekker tegen wegrijden is beveiligd d.m.v. de handrem en/of
stopwig.
2.5.2
Aangehangen werktuigen
1. Voor het aan- en afkoppelen van werktuigen aan de driepunts-
hefinrichting van de trekker moeten de bedieningsventielen in een
stand worden geplaatst, waarin per ongeluk heffen of zakken is
uitgesloten.
2. Bij de driepuntsbevestiging moeten de bevestigingscategorieën van
trekker en machine altijd gelijk zijn of op elkaar worden afgestemd.
3. Binnen het bereik van de hefinrichting bestaat gevaar voor afklemmen
of snijden.
4. Bij buitenbedienbare hefinrichting nooit tussen trekker en werktuig
staan of lopen.
5. Als de machine in transportstand is geheven, altijd controleren of de
hefarmen voldoende zijdelings geschoord zijn.
6. Bij rijden op de openbare weg met geheven machine moet de
bedieningshendel vergrendeld zijn om te voorkomen, dat de
machine zakt.
7. Werktuigen volgens voorschrift aankoppelen/aanbouwen. De werking
van het remsysteem controleren. Voorschriften van de fabrikant in
acht nemen.
8. Werktuigen mogen alleen met de daarvoor bestemde trekkers
getransporteerd of gereden worden.
16