7.1 Overzicht van regelfuncties
H
Afb. 26 Pompinstelling in relatie tot pompcapaciteit
Instelling Pompcurve
Laagste proportionele druk-
PP1
curve
Tussenliggende proportio-
PP2
nele drukcurve
Hoogste proportionele druk
PP3
curve
CP1
Laagste constante drukcurve
Tussenliggende constante
CP2
drukcurve
CP3
Hoogste constante drukcurve
III
Toerental III
II
Toerental II
I
Toerental I
I
Functie
Het werkpunt van de pomp zal naar boven of beneden verschuiven op de laagste proportio-
nele drukcurve naar gelang de warmtevraag. Zie afb. 26.
De opvoerhoogte daalt bij een dalende warmtevraag en stijgt bij een stijgende warmtevraag.
Het werkpunt van de pomp zal naar boven of beneden verschuiven op de tussenliggende
proportionele drukcurve naar gelang de warmtevraag. Zie afb. 26.
De opvoerhoogte daalt bij een dalende warmtevraag en stijgt bij een stijgende warmtevraag.
Het werkpunt van de pomp zal naar boven of beneden verschuiven op de hoogste proportio-
nele drukcurve naar gelang de warmtevraag. Zie afb. 26.
De opvoerhoogte daalt bij een dalende warmtevraag en stijgt bij een stijgende warmtevraag.
Het werkpunt van de pomp zal naar buiten of binnen verschuiven op de laagste constante
drukcurve naar gelang de warmtevraag in het systeem. Zie afb. 26.
De opvoerhoogte wordt constant gehouden, onafhankelijk van de warmtevraag.
Het werkpunt van de pomp zal naar buiten of binnen verschuiven op de tussenliggende con-
stante drukcurve naar gelang de warmtevraag in het systeem. Zie afb. 26.
De opvoerhoogte wordt constant gehouden, onafhankelijk van de warmtevraag.
Het werkpunt van de pomp zal naar buiten of binnen verschuiven op de hoogste constante
drukcurve naar gelang de warmtevraag in het systeem. Zie afb. 26.
De opvoerhoogte wordt constant gehouden, onafhankelijk van de warmtevraag.
De pomp draait met bedrijf op basis van constante curve, wat betekent dat deze draait met
een constant toerental.
Bij toerental III is de pomp ingesteld om onder alle omstandigheden op de maximale curve te
draaien. Zie afb. 26.
U kunt de pomp snel ontluchten door deze korte tijd op toerental III in te stellen.
De pomp draait met bedrijf op basis van constante curve, wat betekent dat deze draait met
een constant toerental.
Bij toerental II is de pomp ingesteld om onder alle omstandigheden op de tussenliggende
curve te draaien. Zie afb. 26.
De pomp draait met bedrijf op basis van constante curve, wat betekent dat deze draait met
een constant toerental.
Bij toerental I is de pomp ingesteld om onder alle omstandigheden op de minimale curve te
draaien. Zie afb. 26.
PP3
CP3
PP2
CP2
PP1
CP1
III
II
Q
15