Onderstaande tabel toont de aanbevolen instellingen van de
regelaar:
Systeem/
Verwar-
toepassing
mings-
systeem
p
p
Q
0,5
t
L
[m]
2
Δt
L
[m]
2
L
[m]
2
0,5
t
Δp
L
[m]
1
Δp
1. Verwarmingssystemen zijn systemen waarbij een toename in
pompcapaciteit een stijging in temperatuur bij de opnemer tot
gevolg heeft.
2. Koelsystemen zijn systemen waarbij een toename in pompca-
paciteit een daling in temperatuur bij de opnemer tot gevolg
heeft.
L
= Afstand in [m] tussen pomp en opnemer.
1
L
= Afstand in [m] tussen warmtewisselaar en opnemer.
2
Het instellen van de PI-regelaar
Voor de meeste toepassingen zorgt de fabrieksinstelling van de
regelconstanten K
en T
voor optimale pompwerking. Voor som-
p
i
mige toepassingen kan een aanpassing van de regelaar echter
nodig zijn.
Voer de volgende handelingen uit:
1. Verhoog de versterkingsfactor (K
wordt. Instabiliteit kan worden waargenomen door te kijken of
de gemeten waarde start met fluctueren. Bovendien is
instabiliteit te horen wanneer het geluid van de motor op en
neer begint te gaan.
Sommige systemen zoals temperatuurregelingen reageren
langzaam, wat betekent dat het verscheidene minuten kan
duren voordat de motor instabiel wordt.
440
K
p
T
i
Koel-
2)
systeem
1)
0,5
0,5
0,1
0,5
0,5
0,5
–0,5
10 + 5L
2
0,5
10 + 5L
2
–0,5
30 + 5L
2
0,5
0,5
L
< 5 m: 0,5
1
0,5
L
> 5 m: 3
1
L
> 10 m: 5
1
) tot de motor instabiel
p
2. Stel de versterkingsfactor (K
waarbij de motor instabiel werd. Dit is de juiste instelling van
de versterkingsfactor.
3. Verlaag de integratietijd (T
) tot de motor instabiel wordt.
i
4. Stel de integratietijd (T
) in op tweemaal de waarde waarbij de
i
motor instabiel werd. Dit is de juiste instelling van de integra-
tietijd.
Vuistregels:
•
Verhoog K
als de regelaar te langzaam reageert.
p
•
Demp het systeem door K
p
het systeem op en neer gaat of instabiel is.
9.3.3 Externe gewenste waarde
De ingang voor het signaal van de externe gewenste waarde kan
worden ingesteld op verschillende signaaltypen.
Kies één van de volgende typen:
•
0-10 V
•
0-20 mA
•
4-20 mA
•
Niet actief.
Als Niet actief wordt geselecteerd, is het instellen van de
gewenste waarde met de R100 of het bedieningspaneel van toe-
passing.
Als één van de signaaltypen wordt geselecteerd, dan wordt de
actuele gewenste waarde beïnvloed door het signaal dat is
gekoppeld aan de ingang van de externe gewenste waarde, zie
13. Signaal van externe gewenste waarde.
9.3.4 Signaalrelais
Pompen van 0,37 - 7,5 kW hebben één signaalrelais.
De fabrieksinstelling van het relais is Storing.
Pompen van 11-22 kW hebben twee signaalrelais. Signaalrelais 1
is fabrieksmatig ingesteld op Alarm, en signaalrelais 2 op Waar-
schuwing.
Kies in het onderstaande display in welke van drie of zes bedrijfs-
situaties het signaalrelais dient te worden geactiveerd.
0,37 - 7,5 kW
•
Gereed
•
Storing
•
Bedrijf.
•
Pomp inbedrijf (alleen drie-fasen pompen, 0,55 - 7,5 kW)
•
Waarschuwing (alleen drie-fasen pompen, 0,55 - 7,5 kW).
11-22 kW
•
Gereed
•
Alarm
•
Bedrijf
•
Pomp is in bedrijf
•
Waarschuwing
•
Opnieuw smeren.
) in op de helft van de waarde
p
te verlagen of T
te verhogen als
i
11-22 kW
•
Gereed
•
Alarm
•
Bedrijf
•
Pomp is in bedrijf
•
Waarschuwing
•
Opnieuw smeren.