U (V)
60
50
40
30
20
10
Instellingsvoorbeeld: I1 = 250 A, dynamiek = 50
De afgebeelde karakteristieken (4), (5) en (6) gelden bij gebruik van een staafe-
lektrode waarvan de karakteristiek bij een bepaalde lichtbooglengte overeenkomt
met de werklijn (1).
Al naar gelang de ingestelde lasstroom (I) wordt het snijpunt (werkpunt) van de
karakteristieken (4), (5) en (6) langs de werklijn (1) verschoven. Het werkpunt
geeft uitsluitsel over de actuele lasspanning en de actuele lasstroom.
Bij een vast ingestelde lasstroom (I
tieken (4), (5) en (6) bevinden, al naargelang de lasspanning op dat moment. De
lasspanning U is afhankelijk van de vlambooglengte.
Als de vlambooglengte verandert, bijv. overeenkomstig de werklijn (2), is het
werkpunt het snijpunt van de overeenkomstige karakteristiek (4), (5) of (6) met
de werklijn (2).
Geldt voor de karakteristieken (5) en (6): Afhankelijk van de lasspanning (licht-
booglengte) wordt de lasstroom (I) eveneens groter of kleiner, bij een gelijkblij-
vende instelwaarde voor I
96
(8)
(a)
(6)
(a)
(b)
(5)
(c)
(c)
(4)
1
0
0
200
3
0
0
4
I
- 50 %
I
+ Dynamik
1
1
.
1
(1)
Werklijn voor staafelektrode
(2)
Werklijn voor staafelektrode bij verhoog-
de vlambooglengte
(2)
(3)
Werklijn voor staafelektrode bij vermin-
(1)
derde vlambooglengte
(3)
(4)
Karakteristiek bij gekozen parameter
'CON' (constante lasstroom)
(5)
Karakteristiek bij gekozen parameter '0,1
(7)
- 20' (dalende karakteristiek met in te
I (A)
0
0
stellen helling)
(6)
Karakteristiek bij gekozen parameter 'P'
(constant lasvermogen)
(7)
Voorbeeld voor ingestelde dynamiek bij
gekozen karakteristiek (5) of (6)
(8)
Mogelijke stroomwijziging bij gekozen
kenmerk (5) of (6) - afhankelijk van de
lasspanning (vlambooglengte)
(a)
Werkpunt bij hoge vlambooglengte
(b)
Werkpunt bij ingestelde lasstroom IH
(c)
Werkpunt bij lage vlambooglengte
) kan het werkpunt zich langs de karakteris-
1