3. Opnamemodussen
Fotograferen met de instellingen voor aangepaste kleur, defocus en
helderheid
Opnamefunctie:
Kleurinstelling
∫
1
Druk op [
].
2
Draai aan de modusknop op de achterkant om de
kleur in te stellen.
• Om naar het opnamescherm terug te keren, drukt u
opnieuw op [
• De instelling voor kleur zal opnieuw de fabriekswaarden
(centrumpunt) aannemen wanneer dit toestel uitgeschakeld wordt of als de camera op
een andere opnamemodus gezet wordt.
Foto's maken met een wazige achtergrond (Defocus
∫
Control)
1
Druk op [
] om het instellingenscherm van de helderheid weer te geven.
2
Druk op de Fn-knop (Fn1) om het instellingenscherm
weer te geven.
3
Stel de wazigheid in door aan de modusknop op de
achterkant te draaien.
• Om naar het opnamescherm terug te keren, drukt u op
[MENU/SET].
• Druk om de instelling te annuleren op [Fn2] op het
instellingenscherm van de onscherpte.
• De AF mode is op [Ø] gezet.
De positie van de AF-zone kan ingesteld worden door het scherm aan te raken
(De grootte van de zone kan niet veranderd worden).
Instelling helderheid
∫
1
Druk op [
].
2
Draai aan de modusknop op de achterkant om de
helderheid in te stellen.
• In het [Voorkeuze] ([Bediening])-menu, [Inst.
belichtingscomp scherm], kunt u de functies wijzigen die
ingesteld moeten worden in het scherm van de
belichtingscompensatie.
• Om naar het opnamescherm terug te keren, drukt u opnieuw op [
].
(P46)
69
A A
SS
SS
SS
500
250
125
60
30
F F
4.0
5.6
8.0
+1
+1
- 5 - 5 - 4 - 4 - 3 - 3 - 2 - 2 - 1 - 1 0 0
+1 +1 +2 +2 +3 +3
+3 +3
].
B B B
+4 +4
+5 +5