6. Stabilisator, zoom en flitser
Stelt u in staat het effect van de beeldstabilisatie tijdens de filmopname te
verbeteren. Dit effect kan de wazigheid van de beweging in de compositie
tot het minimum beperkt houden als u de opname vanuit een vast
perspectief wilt maken.
[ON]/[OFF]
• Dit effect werkt alleen tijdens de opname. [
[I.S.-vergrendeling
• Om de compositie tijdens de opname te veranderen, zet u het eerst
(Video)]
• In situaties waarin de brandpuntafstand groter wordt, zoals wanneer een
• Het stabilisatie-effect kan zwak zijn, afhankelijk van de gebruikte lens.
• [I.S.-vergrendeling (Video)] is niet beschikbaar als lenzen van andere
[Brandp.afst.
Als lenzen gebruikt worden die geen functie voor de communicatie met deze
camera hebben, stel de brandpuntlengte dan met de hand in.
instellen]
Instellen van de brandpuntlengte van een lens
1
Selecteer het menu.
>
MENU
[Brandp.afst. instellen]
2
Voer een brandpuntafstand in.
2/1: Selecteer het item (cijfer); 3/4: Instelling
• Er kan een brandpuntlengte met een bereik van 0,1 mm tot
1000 mm ingesteld worden.
3
Op [MENU/SET] drukken.
Registreren van een brandpuntlengte
∫
1 Voer een brandpuntafstand in.
2 Druk op 1 om de brandpuntlengte te selecteren waar
overheen geschreven gaat worden en druk vervolgens op
[DISP.].
• Er kunnen tot 3 instellingen van brandpuntlengtes
geregistreerd worden.
Een geregistreerde brandpuntlengte oproepen
∫
Druk op 2/1 om een geregistreerde brandpuntlengte te selecteren en druk vervolgens op
[MENU/SET].
opnamescherm weergegeven.
op [OFF] en beweegt u daarna pas de camera. Gebruik de Fn-knop om
tijdens de opname tussen [ON]/[OFF] te schakelen.
telelens bevestigd is, zal het effect van de stabilisatie zwakker zijn.
fabrikanten met een beeldstabilisatiefunctie gebruikt worden.
[Bewegend beeld] > [Stabilisatie] >
[Opname]/
151
] wordt op het
(P60)