Automatische
verlichtingsfunctie
Wanneer de automatische verlichting
aanstaat en de motor loopt, worden
afhankelijk van de lichtomstandighe‐
den de dagrijlichten of de koplampen
ingeschakeld.
Dagrijlicht
Het dagrijlicht maakt de auto overdag
beter zichtbaar.
De achterlichten branden niet.
Automatische koplampinschakeling
Wanneer het omgevingslicht zwak is,
worden de koplampen ingeschakeld.
Tunneldetectie
Bij het inrijden van een tunnel worden
de koplampen ingeschakeld.
Adaptief rijlicht (AFL) 3 98.
Grootlicht
Om van dimlicht naar grootlicht om te
schakelen, duwt u tegen de hendel.
Om het dimlicht in te schakelen, duwt
u nogmaals tegen de hendel of u trekt
eraan.
Lichtsignaal
Lichtsignaal activeren door de hendel
naar u toe te trekken.
Verlichting
Koplampverstelling
Handmatig instellen
koplampreikwijdte
Koplampreikwijdte aan de belading
van de auto aanpassen om verblin‐
ding te voorkomen: Aan het duim‐
wiel ? draaien totdat de vereiste in‐
stelling op kilometerdisplay ver‐
schijnt.
97