Achteruitrijfunctie
Bij ingeschakelde lichten, ingescha‐
kelde achteruitversnelling en inge‐
schakelde richtingaanwijzer wordt het
bochtlicht van de desbetreffende
zijde ingeschakeld. Het bochtlicht
blijft na het uitschakelen van de rich‐
tingaanwijzer gedurende
15 seconden branden.
Controlelamp B 3 84.
Alarmknipperlichten
Bediening met toets ¨.
De alarmknipperlichten worden auto‐
matisch ingeschakeld wanneer de
airbags in werking treden.
Richtingaanwijzers
Hendel
= richtingaanwijzer
omhoog
rechts
Hendel
= richtingaanwijzer links
omlaag
De hendel keert altijd terug naar de
uitgangspositie.
Als de hendel voorbij het weerstands‐
punt wordt geduwd, blijft de richting‐
aanwijzer ingeschakeld. Bij het terug‐
Verlichting
draaien van het stuurwiel wordt de
richtingaanwijzer automatisch uitge‐
schakeld.
Om driemaal te knipperen, bijv. om
van rijstrook te wisselen, de hendel
tot tegen het weerstandspunt duwen
en loslaten. Afhankelijk van de ge‐
bruikte sleutel kan deze functie wor‐
den in- of uitgeschakeld 3 94.
Voor langer richting aanwijzen de
hendel tot tegen het weerstandspunt
duwen en vasthouden.
Richtingaanwijzer handmatig uit‐
schakelen door aantippen van de
hendel.
Akoestisch knippersignaal
Het volume van het akoestisch knip‐
persignaal kan worden ingesteld. Af‐
hankelijk van de gebruikte sleutel kan
deze functie worden geprogram‐
meerd 3 94.
99