76
Instrumenten en bedieningsorganen
Dagteller
Op de bovenste regel ziet u de afge‐
legde weg sinds de laatste reset.
Op nul zetten door, bij ingeschakelde
ontsteking, de resetknop enkele se‐
conden in te drukken.
Toerenteller
Geeft het motortoerental aan
In elke versnelling zo veel mogelijk
met een laag toerental rijden.
Opschakelen wanneer dit wordt aan‐
gegeven door controlelamp [
3 81.
Voorzichtig
Als de naald in het rode gebied
komt, betekent dit dat het maxi‐
maal toegestane toerental wordt
overschreden. Gevaar voor de
motor.
Brandstofmeter
Geeft het brandstofpeil in de tank
aan.
Wanneer het brandstofpeil te laag is,
gaat Y branden. Bij een knipperende
controlelamp onmiddellijk gaan tan‐
ken.
Tank nooit leegrijden.
Door brandstofresten in de tank kan
de hoeveelheid brandstof die kan
worden bijgetankt kleiner zijn dan de
gespecificeerde tankinhoud.
Service-display
Als het tijd is voor een servicebeurt,
verschijnt de melding InSP. Verdere
informatie 3 183.