Hoofdstuk 4
Brandstofsysteem ontluchten
Let op: Als het brandstofsysteem moet worden ontlucht moet de startmotor alleen worden gebruikt om de
motor te starten nadat de lagedrukzijde van het brandstofsysteem is ontlucht.
Als lucht in het brandstofsysteem terechtkomt, moet het systeem worden ontlucht voordat de motor kan worden
gestart.
Lucht kan in de volgende gevallen in het systeem binnendringen:
• De brandstoftank is bij normaal gebruik leeg geraakt.
• De lagedrukleidingen zijn losgekoppeld geweest.
• Een deel van het lagedrukbrandstofsysteem lekt bij draaiende motor.
Ga als volgt te werk om het brandstofsysteem te ontluchten:
Let op: Zorg dat brandstof uit de motor de motorruimte niet verontreinigt. Plaats een druipbak onder de motor
en voer oude brandstof af overeenkomstig de plaatselijke voorschriften. Laat de startmotor niet langer dan
15 seconden onafgebroken draaien. Als de motor niet start, wacht dan 30 seconden en probeer het opnieuw.
Aansluitingen moeten totdat montage plaatsvindt worden afgeschermd.
1.
Draai de ontluchtingsschroef van het brandstoffilter (M1) los.
2.
Gebruik de handbediende voorinspuitpomp (M2) totdat brandstof zonder luchtbellen uit de
ontluchtingsschroef stroomt. Draai de ontluchtingsschroef (A1) vast. Als de handbediende voorinspuitpomp
niet werkt, draai dan de motor een halve tot één omwenteling en probeer het opnieuw.
3.
Draai de ontluchtingsschroef op de brandstoftinspuitpomp (M3) los. Gebruik de handbediende
voorinspuitpomp (M2) totdat brandstof zonder luchtbellen naar buiten stroomt. Draai de ontluchtingsschroef
(M3) vast.
4.
Probeer de motor met de startmotor maximaal 15 seconden te starten, wacht 30 seconden alvorens
het opnieuw te proberen. Als de handbediende voorinspuitpomp niet werkt, draai dan de motor een halve
omwenteling om een correcte werking te verzekeren.
De afbeelding laat zien dat de 422GM, de 422TGM en de 415GM soortgelijk zijn.
Pagina 54
54
N41085