Hoofdstuk 3: Configuratie en inbedrijfstelling
2. Selecteer de gewenste beveiligingsinstelling.
3. Druk op F4 (Enter) en vervolgens op F1 (Verlaten).
4. Druk op F1 (Onthouden), F3 (Toepassen), F4 (Verwijderen) of F2 (Verlaten).
Vergeet niet om de opgeslagen instellingen toe te passen vanuit het
hoofdmenu.
Inbedrijfstelling
Nadat de centrale en de corresponderende melders zijn geïnstalleerd en
geconfigureerd, moet het systeem in bedrijf worden gesteld.
Controleer de volgende instellingen:
•
of het brandmeldsysteem is ontworpen in overeenstemming met alle vereiste
regelgevingen en standaarden
•
of de maximum alarmvoeding in uw installatie de huidige
voedingsspecificaties niet overschrijdt
•
of alle apparatuur correct is geïnstalleerd en getest, en dat alle bekabeling
voldoet aan de vereisten in "Aanbevolen kabels" op pagina 18
•
of alle softwarefuncties correct zijn geprogrammeerd
•
of alle geïnstalleerde detectors geschikt zijn voor de installatieomgeving en
correct functioneren
•
of alle ingangen en uitgangen correct functioneren
•
of de configuratie van alle in-/uitgangslogica (regels en acties) klopt
•
of het brandmeldsysteem correct functioneert in de stand-bymodus en geen
alarmen of fouten rapporteert
•
of tijdens een alarm (met alle geldende melders geactiveerd) het
stroomverbruik niet hoger is dan de voedingsspecificaties (als de accu's niet
worden geactiveerd, ligt het stroomverbruik binnen de normen)
86
Installatiehandleiding voor de KFP-AF Series-brandmeldcentrale