NHOUDSOPGAVE Inhoudsopgave ............................3 Gebruikershandleiding..........................4 Beschrijving van het controlepaneel....................4 Wat moet u doen in geval van brand of storing? .................. 10 Onderhoud............................. 11 Onderhoud van het systeem ......................11 Onderhoud van de batterij ......................11 Reinigen ............................11 Problemen oplossen..........................
2.1.1 LED-indicatoren 1. Brandalarm (zone) Wanneer de rode LED brandt, bevindt deze zone zich in alarmtoestand. Als de LED knippert, dan wijst dat erop dat een detector het alarm heeft geactiveerd. Een LED die constant brandt, geeft aan dat het alarm is geactiveerd door een manueel meldpunt. 2.
13. Stop zoemer Geeft aan dat de zoemer van het brandmeldpaneel gestopt is door een druk op de knop Stop zoemer. 14. Waarschuwing start Geeft aan dat de alarmgevers geactiveerd zijn. Als de LED knippert, zullen de alarmgevers worden geactiveerd zodra de geprogrammeerde vertragingstijd verstreken is. 15.
Pagina 8
G. Sleutelschakelaar AAN/UIT Schakelt het bediendeel in en uit dienst. Werkingstoestanden 2.1.4 Stand-by Wanneer het brandmeldpaneel zich in stand-bymodus bevindt, brandt de LED Voeding in dienst. Als er een alarmgeververtraging geprogrammeerd is, zal ook de LED Vertraging waarschuwing worden geactiveerd. Er zijn geen geluidssignalen. Alarm Als het brandmeldpaneel een alarmsituatie detecteert, wordt deze als volgt aangeduid: De LED-indicator Brandalarm (algemeen) zal worden geactiveerd.
Pagina 9
Mogelijke oorzaken van storingen Zonestoringen worden meestal veroorzaakt door een open of kortgesloten kring (of omdat een eindweestand niet correct werd geplaatst (4k7)) De gebruikelijke oorzaken van een voedingsstoring is het wegvallen van de netspanning, niet-geïnstalleerde accu’s, accu’s met te lage spanning, of slechte/defecte zekeringen, hetzij in de netingang of de accu-ingang.
Pagina 10
Buiten dienst Het brandmeldpaneel schakelt alleen buiten dienst wanneer de netvoeding wegvalt en de accuspanning lager is dan 22 V. In deze modus is er geen alarm- of storingswaarschuwing. Lichtindicatoren: storing (knipperend) en buiten dienst (vast). Geluidsindicator met loeiend geluid. Activering van uitgangen: activering van het storingsrelais (potentiaalvrij) Wanneer de netvoeding hersteld wordt, schakelt het brandmeldpaneel terug in de vorige toestand.
AT MOET U DOEN IN GEVAL VAN BRAND OF STORING Dit brandmeldsysteem is ontworpen om een snelle en efficiënte reactie te garanderen in geval van alarm. Hiervoor controleert het brandmeldpaneel constant alle aangesloten apparaten, en gaat het na of de installatie in orde is en signalen geeft om de gebruikers te waarschuwen in geval van een gebeurtenis of een abnormale situatie.
NDERHOUD 4.1 Onderhoud van het systeem Om een correcte werking van het systeem en conformiteit met de EN-54-normen te garanderen, worden de volgende controles aanbevolen: Dagelijkse controle Controleer of het systeem zich in gereed-toestand bevindt. Neem de nodige maatregelen indien dat niet zo is. (bv. controle van incidenten, aanvragen voor onderhoud, enz.). Wekelijkse controle Controleer ten minste één detector of meldpunt om de correcte werking van het paneel te garanderen (zorg ervoor dat u niet altijd dezelfde detector of het hetzelfde meldpunt...
ROBLEMEN OPLOSSEN Aanduiding Oorzaak Maatregelen De bedrijfs-LED staat UIT. Het paneel wordt niet gevoed. Controleer de netvoeding (110 of 230 VAC). Controleer de zekering van de netvoeding. Controleer de accu. Controleer de accuzekering. De LED-indicatoren storing en Het paneel wordt niet gevoed door Controleer de netvoeding storing voeding branden en de het net en werkt op de accu’s.