3.4 Plaatsing van de motorreductor
LET OP
Reductorschade door oververhitting
•
Let er bij motorreductoren op dat koellucht ombelemmerd om de reductor kan stromen.
LET OP
Schade aan lager en vertanding
•
Voer geen laswerkzaamheden aan de reductor uit.
•
Gebruik de reductor niet als massapunt voor laswerkzaamheden.
Om oververhitting tijdens bedrijf te voorkomen, moet op de plaats van installatie aan de volgende
voorwaarden worden voldaan:
•
Er moet voldoende vrije ruimte rondom de reductor zijn.
•
De lucht moet aan alle zijden van de reductor vrij kunnen stromen.
•
Bij motorreductoren moet de koellucht van de motorventilator ongehinderd naar de reductor kunnen
stromen.
•
De reductor mag niet worden afgesloten of afgedekt.
•
De reductor mag niet worden blootgesteld aan sterk energetische straling.
•
De warme afvoerlucht van andere units mag niet naar de reductor worden geleid.
•
De fundering of de flens waarop de reductor is bevestigd, mag tijdens het bedrijf geen warmte aan
de reductor afgeven.
•
Voorkom stofontwikkeling in de buurt van de reductor.
Stel de reductor in het juiste ontwerp op (zie hoofdstuk 7.1 "Bouwvormen en installatiepositie"). De
oliecontrole- en olieaftappluggen moeten toegankelijk zijn.
De fundering of de flens waarop de reductor wordt bevestigd, moet trillingsarm, torsiestijf en vlak zijn.
De vlakheid van de montagevlakken op de ondergrond of de flens moet conform DIN ISO 2768-2
tolerantieklasse K worden uitgevoerd.
Lijn de reductor exact uit op de aan te drijven machine-as, zodat er door mechanische spanning geen
extra krachten op de reductor worden uitgeoefend.
Bevestig de reductor aan alle reductorvoeten aan een zijde of aan alle flensgaten. Gebruik minimaal
schroeven van kwaliteit 8.8. Draai de schroeven vast met het juiste aanhaalmoment (zie hoofdstuk 7.3
"Aanhaalmomenten van bouten").
Bij reductoren met voet en flens (optie XZ of XF) erop letten dat het schroeven spanningsvrij wordt
aangedraaid. De voetbevestiging wordt gebruikt om de reductor vast te zetten. Deze is bedoeld om de
reactiekrachten af te leiden uit koppel, radiale en axiale krachten en zwaartekracht. De B5- of B14-flens
is in principe niet ontworpen om de reactiekrachten te kunnen afvoeren. Vraag bij twijfel Getriebebau
NORD naar een toetsing en advies per geval.
Zorg voor aarding van de reductor. Zorg bij motorreductoren voor aarding via de motoraansluiting.
B 1000 nl-3023
3 Vervoer, opslag, montage
21