•
Als de temperatuur van de verpompte vloeistof hoger is dan 93 °C | 200 °F, moet u de
pomp laten opwarmen voordat u deze in werking stelt. Laat een kleine hoeveelheid
vloeistof door de pomp circuleren totdat de temperatuur van de behuizing maximaal
38 °C | 100 °F hoger of lager is dan de temperatuur van de vloeistof. Realiseer dit
door vloeistof van de pompinlaat te laten stromen naar de afvoeruitlaat (optioneel, de
behuizingsventilator kan inbegrepen worden in het opwarmcircuit maar niet vereist).
Laat voor (2) uur weken op de werkingstemperatuur van de vloeistof.
•
Rubberen lagers moeten voor het opstarten nat zijn wanneer het niet-ondergedom-
pelde deel (droge kolom) langer is dan 15 meter | 50 voet. U kunt alleen schoon water
of schoon zeewater gebruiken.
Pas bij de eerste opstart aandrijvingen met variabele snelheid niet aan en controleer de instellingen
van de snelheidsregelaar of snelheidsbeperker niet wanneer de aandrijving aan de pomp is gekop-
peld. Wanneer de instellingen niet zijn geverifieerd, ontkoppelt u de eenheid en raadpleegt u de in-
structies van de fabrikant van de aandrijving.
5.1.1 Voorbereiden voor opstarten
WAARSCHUWING:
•
Controleer de motorrotatie bij een VSS-motor alleen wanner de motor met bouten aan
de pomp is vastgezet en de aandrijvingsnaaf van de pompnaaf is losgekoppeld.
•
Controleer de motorrotatie bij een VHS-motor alleen wanneer de motor met bouten
aan de pomp is vastgezet en de aandrijvingskoppeling is verwijderd.
•
Test niet de richting of rotatie van de motor terwijl deze aan de pomp gekoppeld is.
Als de pomp in de verkeerde richting wordt aangedreven, kan dit leiden tot ernstige
schade aan de pomp, de motor en ernstig persoonlijk letsel.
Raadpleeg de instructiehandleiding van de fabrikant voor gedetailleerde informatie over het kracht-
werktuig (elektrisch mechanisme, motor of stoomturbine), koppeling, aandrijfas, aandrijfkop of me-
chanische afdichting.
1.
Verzeker u ervan dat de volgende procedures zijn voltooid:
a)
Aansluiting van de aandrijving op een voedingsbron.
b)
Controle van het draaien van de aandrijving tegen de richtingvan de klok in van bovenaf
gezien.
c)
De uitlijning tussen de pomp en de aandrijving is gecontroleerd.
d)
Afstelling van de waaier.
e)
Bevestiging van de vergrendelingsborgring van de mechanische afdichting aan de as.
2.
De mechanische afdichting is goed gesmeerd en alle leidingen naar de afdichting zijn aangeslo-
ten.
3.
Alle koeling-, verwarming- en spoellijnen werken en zijn afgesteld.
4.
Alle verbindingen naar de aandrijving en het opstartapparaat komen overeen met het bedra-
dingsschema.
5.
De spanning, de fasering en de frequentie op het typeplaatje van de motor komen overeen met
de netstroom.
6.
Draai de as handmatig om ervoor te zorgen dat de waaierbladen niet aanlopen.
7.
Verzeker u ervan dat de aandrijvingslagers goed zijn gesmeerd en controleer het oliepeil in de
behuizing.
8.
Controleer of de ondersteunende afdichtingsonderdelen goed zijn geventileerd.
9.
Inspecteer de aansluiting van de afvoerleiding en controleer of de drukmeters goed werken.
10. Schakel het oliedruppelen en waterspoelen minimaal vijf minuten in voor de dichte hoofddrijf-
werkas.
11.
Bij oliegesmeerde hoofddrijfwerkassen stelt u de druppelaar met controledruppelglaasje voor
het aantal druppels per minuut in,
Model VIT, VIC and VIDS Handleiding voor installatie, bediening en onderhoud
4.4.11 Het smeersysteem instellen on page
5.1 Voorbereiding voor opstarten
57.
63