7.7 Busverbindingskabel
7.7.1 Nieuwe installaties
Gebruik voor de busverbinding een afgeschermde
3-aderige kabel met een aderdoorsnede van min. 0,5
2
2
mm
en max. 1,5 mm
.
Als de motor is aangesloten op een unit met een
kabelklem die identiek is aan degene die op de
motor is gebruikt, sluit dan de afscherming aan op
deze kabelklem.
Als de eenheid geen kabelklem heeft, sluit dan het
uiteinde van de afscherming niet aan. Zie afb. 10.
A
1
2
Y
3
B
Afb. 10 Aansluiting met een 3-aderige afge-
schermde kabel
7.7.2 Een motor vervangen
•
Als u een 2-aderige afgeschermde kabel hebt
gebruikt in de bestaande installatie, sluit u deze
aan zoals getoond in afb. 11.
A
1
Y
2
B
Afb. 11
Aansluiting met een 2-aderige afge-
schermde kabel
•
Als u een afgeschermde 3-aderige kabel hebt
gebruikt in de bestaande installatie, volgt u de
instructies uit paragraaf
12
Motor
A
1
2
Y
3
B
Motor
A
1
Y
2
B
7.7.1 Nieuwe
installaties.
8. Bedrijfscondities
8.1 Maximaal aantal in- en uitschakelingen
Het aantal in- en uitschakelingen via de voeding mag
niet meer dan vier per uur bedragen.
Wanneer de pomp via de voeding wordt ingescha-
keld, zal deze na ca. 5 seconden starten.
Als een hoger aantal in- en uitschakelingen gewenst
is, gebruikt u de externe start/stop-ingang bij het
in-/uitschakelen van de pomp.
Wanneer de pomp via een externe aan/uit-schake-
laar wordt ingeschakeld, zal deze meteen starten.
8.2 Afwisselend bedrijf van dubbelpompen
Bij dubbelpompen dienen de bedrijfs- en reserve-
pomp regelmatig te worden afgewisseld, bijvoor-
beeld eenmaal per week, voor een gelijkmatige ver-
deling van het aantal bedrijfsuren over beide
pompen. De pompen wisselen automatisch. Zie
paragraaf
13.43 "Multipomp instelling" (Multipomp
instelling).
Als dubbelpompen worden gebruikt voor het verpom-
pen van warm huishoudelijk water, moeten de
bedrijfs- en reservepomp regelmatig worden afge-
wisseld, bijvoorbeeld eenmaal per dag, om blokke-
ring van de reservepomp ten gevolge van bezinkse-
len (zoals kalkafzettingen) te vermijden. Standaard
wisselen de pompen automatisch. Zie paragraaf
13.43 "Multipomp instelling" (Multipomp
8.3 Omgevingstemperatuur
8.3.1 Omgevingstemperatuur tijdens opslag en
transport
Minimum: -30 °C
Maximum: 60 °C.
8.3.2 Omgevingstemperatuur tijdens bedrijf
3 x 200-240 V
Minimum
-20 °C
Maximum
40 °C
De motor kan werken met het nominale uitgangsver-
mogen, P2, bij 50 °C, maar continu bedrijf bij hogere
temperaturen zal de verwachte levensduur vermin-
deren. Als de motor moet werken bij een omgevings-
temperatuur tussen 50 en 60 °C, moet een grotere
motor worden gekozen. Neem contact op met
Grundfos voor meer informatie.
instelling).
3 x 380-500 V
-20 °C
50 °C