de OptoMonitor 3 verstoren. Controleer daarom of alle externe apparaten die in de buurt
van de OptoMonitor 3 worden gebruikt voldoen aan de relevante vereisten op het gebied
van elektromagnetische compatibiliteit.
• Controleer voor u de apparatuur op de netvoeding aansluit of het voltage en de
frequentie van de netvoeding gelijk zijn aan de waarden die vermeld staan op het etiket
van de OptoMonitor 3 of in dit handboek.
• Installeer of draag de apparatuur altijd op de juiste manier, om schade als gevolg van
vallen, slagen of stoten, sterke trillingen of inwerking van andere mechanische krachten
te voorkomen.
• Zorg voor minimaal 5 cm ruimte boven de optische module, ten behoeve van voldoende
ventilatie.
• Laat altijd de beschermdoppen op de optische aansluiting van de koppelingseenheid als
het systeem niet wordt gebruikt. Steek geen scherpe voorwerpen in de optische
aansluiting.
• Sluit alleen de OptoWire™-geleidingsdraad van OpSens op de optische aansluiting van de
koppelingseenheid aan.
• Ledere OptoWire™ is voorzien van een eigen, unieke kabel en een rekfactoraansluiting
(Gauge Factor Connector, mits van toepassing) die in een gezamenlijke verpakking
worden geleverd. Voor een correcte bediening moeten de OptoWire™-kabel en de
rekfactoraansluiting (Gauge Factor Connector, mits van toepassing) in de
koppelingseenheid worden gestoken.
• Externe apparatuur die bedoeld is om aan te sluiten op een Pa-INGANG, Pa/Pd-UITGANG
of andere aansluitingen, moet voldoen aan de geldende IEC-norm (bijv. de IEC 60601-
serie voor medische elektrische apparatuur).
• Controleer of de interfacekabels die met de OptoMonitor 3 zijn meegeleverd compatibel
zijn met het hemodynamische systeem van de katheterisatiekamer waar de OptoMonitor
3 zal worden gebruikt.
• Controleer of de juiste drukmiddeling is ingesteld (zie hoofdstuk 5.9).
• De OptoMonitor 3 is beschermd tegen de effecten van de ontlading van een defibrillator.
• De meetwaarden van de OptoWire™ kunnen door de defibrillatie tijdelijk afwijken.
• Zorg ervoor dat de OptoMonitor 3-koppelingseenheid niet wordt gebruikt in een steriele
omgeving.
• Controleer voor uitvoering van de ingreep of de OptoMonitor 3 op bedrijfstemperatuur
(15-30 °C) is. Als de OptoMonitor 3 niet de normale bedrijfstemperatuur heeft, werkt hij
mogelijk niet op de juiste manier.
• Aansluiting op IT-netwerken waarop andere apparatuur is aangesloten zou kunnen leiden
tot nog onbekende risico's voor zowel de patiënt, de gebruiker als derden. De
LBL-2008-41-v8_nl OptoMonitor 3 Gebruiksaanwijzing versie 2023-04
14 |
pagina