5.4.6
Fouten bij de plaatsing van de stoom- en condensaatleiding
2
1
Verkeerd
1
Slang is voor de eerste bocht minder dan 300 mm loodrecht
naar boven gevoerd (condensaatvorming).
2
Minimale buigstraal van de stoomslang/stoomleiding niet in
acht genomen (condensaatvorming).
3
Sifon te laag en te dicht bij de stoomverdeler geplaatst.
4
Geen condensaatafvoer gemonteerd in het verticale deel
van de slang.
5
Stoomleiding en condensaatleiding geplaatst zonder helling/
verval (helling min. 15% (8,5°)).
Afb. 20: Fouten bij de plaatsing van de stoom- en condensaatleiding
48
Montage- en installatiewerkzaamheden
3
4
5
Goed
Voer de slang voor de eerste bocht ten minste 300 mm
loodrecht naar boven.
Neem de minimale buigstraal van 300 mm (bij stoomslangen)
of 5x de binnendiameter van de stoomleiding (bij vaste
leidingen) in acht.
De sifon van de condensaatslang moet ten minste 300
mm onder de aansluiting op de stoomverdeler zitten en ten
minste 200 mm hoog (ø200 mm) zijn.
Op alle diepste punten of vóór verticale leidingstukken
moet verplicht een condensaatafvoer worden gemonteerd.
De stoomleiding moet altijd met een constante helling
resp. een constant verval van min. 15% (8,5°) en de con-
densaatleiding met een constant verval van min. 15%
(8,5°) worden gemonteerd.