3
Veiligheid
3.24
Machines mogen alleen onder leiding van een door de ondernemer aangewe-
zen, geschikte persoon en met inachtneming van de handleiding van de fabri-
kant door onderhoudspersoneel onderhouden of hersteld worden en door
servicepersoneel omgebouwd worden.
Werkzaamheden aan bijv.
• Remsysteem
• Stuursysteem
• Hydraulisch systeem
• elektrisch systeem
van de machine mogen alleen door hiervoor opgeleid vakpersoneel verricht
worden.
44 / 334
50
Ombouwen, onderhoud en reparatie
Controleer na iedere ombouwing de correcte bevestiging van het werkge-
reedschap.
De stabiliteit moet bij alle werkzaamheden aan de machine altijd gegaran-
deerd zijn.
Zet bij alle werkzaamheden, tenzij dit uitdrukkelijk anders aangegeven wordt,
de aandrijfmotor af. Beveilig de aandrijfmotor tegen nieuwe inschakeling.
(Koppel de spanningsvoorziening los met behulp van de accuscheidings-
schakelaar of ontkoppel de accu.)
Plaats de machine in de parkeerstand.
Laat de machine afkoelen.
Laat de druk af.
Bij onderhouds- en reparatiewerkzaamheden moet u de druk in het hydrauli-
sche systeem tot nul terugbrengen. Daarvoor moet u met een uitgeschakelde
aandrijfmotor de werkuitrusting op de grond zetten en alle hydraulische be-
dieningshendels zolang bedienen, tot het hydraulische systeem drukloos is.
Beveilig bij werkzaamheden aan - en met name onder - de machine de ma-
chine met keggen tegen wegrollen.
Hou derden uit de buurt van de gevarenzone van de machine.
Beveilig bij werkzaamheden aan - en met name onder - de machine de ma-
chine met keggen tegen wegrollen.
Beveilig de werkuitrusting door aan de grond zetten of gelijkwaardige maat-
regelen, bijv. cilindersteunen, steunblokken, tegen beweging.
Met een draaiende motor mag het onbeveiligde werkgebied niet betreden
worden.
Bevestig de hefapparatuur voor het opbokken van de machine zodanig, dat
wegglijden verhinderd wordt. Vermijd een scheve stand van de hijsinrichting
of een scheve bevestiging ervan.
TL80
03_Sicherheit_nl.fm - 1.0 - 4.3.20