Controlelamp automatische
snelheidsregeling
De controlelamp gaat branden
wanneer u een snelheid heeft
ingesteld met behulp van de
E71340
snelheidsregeling. Zie Gebruik maken
van snelheidsregeling (cruise
control) (bladzijde 118).
Richtingaanwijzers
Knippert bij ingeschakelde
richtingaanwijzers. Een
plotselinge toename van de
knipperfrequentie waarschuwt voor een
defecte gloeilamp. Zie Gloeilampen
vervangen (bladzijde 53).
Controlelamp niet goed
gesloten portieren
Deze lamp gaat branden
wanneer het contact wordt
aangezet en blijft branden als
een portier, de motorkap of de
bagageruimte niet goed is gesloten.
Controlelamp motor
Wanneer de lamp bij draaiende
motor brandt, duidt dit op een
storing. Wanneer deze tijdens
het rijden knippert, minder dan
onmiddellijk snelheid. Blijft de lamp
knipperen, vermijd dan snel optrekken en
krachtig afremmen. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
Controlelamp mistlampen
De controlelamp gaat branden
wanneer u de mistlampen, vóór
inschakelt.
Instrumenten
Controlelamp 'Vorst'
de temperatuur lager is dan 1 ºC.
Controlelamp voorgloeibougie
alvorens te starten.
Controlelamp koplampen
achterlichten inschakelt.
Controlelamp laadstroom
onnodige stroomverbruikers uit. Laat het
systeem onmiddellijk door een
geschoolde monteur controleren.
Waarschuwingslamp laag
brandstofniveau
Controlelamp grootlicht
wanneer u een lichtsignaal geeft.
67
Brandt (oranje) bij een
buitenluchttemperatuur van 4
ºC tot 1 ºC. Wordt rood wanneer
Als de controlelamp van het
voorgloeisysteem brandt wacht
dan eerst tot deze is gedoofd
De controlelamp gaat branden
wanneer u het dimlicht van de
koplamp, de zijlichten of de
Als de controlelamp brandt
onder het rijden, dan duidt dit
op een storing. Schakel alle
Wanneer deze lamp brandt, ga
dan zo spoedig mogelijk tanken.
De controlelamp gaat branden
wanneer u het grootlicht
inschakelt. De lamp knippert