Wanneer de wijzer in het rode gebied
komt, is de motor oververhit. Zet de
motor af, zet het contact af en stel de
oorzaak vast zodra de motor is
afgekoeld. Zie Motorkoelvloeistof
controleren (bladzijde 143).
Brandstofpeilmeter
De pijl naast het symbool van de
benzinepomp duidt aan, aan welke zijde
zich de brandstofvulklep bevindt.
WAARSCHUWINGS- EN
INDICATIELAMPEN
De volgende waarschuwings- en
controlelampen gaan branden wanneer
het contact wordt aangezet:
•
Airbag
•
Oliedruk
•
ABS
•
Stabiliteitsregeling (ESP)
•
Motor
•
Niet goed gesloten portier(en)
•
Remsysteem
•
Vorst
•
Stuurbekrachtiging
•
Laadstroom
Indien een van deze waarschuwings- of
controlelampen niet gaat branden
wanneer het contact wordt aangezet,
duidt dit op een storing. Laat het systeem
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren.
Instrumenten
Controlelamp ABS
onmiddellijk door een geschoolde
monteur controleren. De remmen blijven
normaal werken (zonder ABS) maar laat
deze storing zo spoedig mogelijk
controleren.
Controlelamp airbag
tijdens het rijden, dan duidt dit op een
storing. Laat het systeem onmiddellijk
door een geschoolde monteur
controleren.
Controlelamp remsysteem
abrupt in.
een storing in één van beide remcircuits.
Controleer het remvloeistofniveau. Zie
Controle vloeistofpeil koppeling
en remsysteem (bladzijde 143).
Als de controlelamp remsysteem samen
met de ABS-controlelamp gaat branden,
dan duidt dit op een storing. Breng de
wagen zo snel mogelijk tot stilstand
wanneer dit veilig kan en laat deze storing
controleren voordat u uw reis hervat.
66
Wanneer deze lamp tijdens het
rijden brandt, duidt dit op een
storing. Laat het systeem
Brandt de controlelamp niet,
blijft hij branden, of brandt hij
met tussenpozen of continu
WAARSCHUWING
Verlaag geleidelijk uw snelheid. Druk
het rempedaal bijzonder voorzichtig
in. Druk het rempedaal vooral niet
Wanneer de controlelamp van
het remsysteem tijdens het
rijden gaat branden, duidt dit op
WAARSCHUWING
Laat deze storing onmiddellijk
controleren.