OPSTELLING
•
Er moet gegarandeerd zijn dat een hefwerktuig
probleemloos gemonteerd kan worden, omdat
dit voor de montage/demontage van de opvoe-
rinstallatie nodig is. De gebruiks- en opstellings-
plaats voor de opvoerinstallatie moet met het
hefwerktuig zonder gevaar bereikbaar zijn. De
opstellingsplaats moet een vaste ondergrond
hebben. Voor het transport van de opvoerinstal-
latie moeten transportbanden als hijswerktuigen
worden gebruikt. Deze moeten op de gekenmerk-
te bevestigingspunten aan het reservoir worden
bevestigd. Er mogen alleen bouwtechnisch goed-
gekeurde bevestigingsmiddelen worden gebruikt.
•
De opvoerinstallatie moet voor de bediening en
het onderhoud vrij toegankelijk zijn. Rondom de
installatie moet een vrije ruimte van min. 60 cm
(bxhxd) worden aangehouden.
•
Het montagevlak moet stevig (geschikt voor het
aanbrengen van pluggen), horizontaal en vlak zijn.
•
Het verloop van de aanwezige en/of nog te instal-
leren leidingen (voor toevoer, druk en ontluch-
ting) moet worden gecontroleerd op aansluitmo-
gelijkheden op de installatie.
•
Voor de ontwatering van de ruimte moet in de
bedrijfsruimte een pompput worden aange-
bracht. Deze moet een minimale afmeting van
500x500x500 mm hebben. De gebruikte pomp
moet worden gekozen op basis van de opvoer-
hoogte van de opvoerinstallatie. In geval van nood
moet de pompput met de hand geleegd kunnen
worden.
•
De aansluitkabels moeten zo worden geïnstal-
leerd dat de machine zonder gevaar gebruikt
kan worden en dat een probleemloze monta-
ge/demontage op elk moment mogelijk is. De
opvoerinstallatie mag nooit aan de aansluitkabel
worden gedragen of getrokken. Controleer de
doorsnede van de gebruikte kabel en de geko-
zen aanlegwijze en of de aanwezige kabellengte
voldoende is.
•
De constructiedelen en fundamenten moe-
ten voldoende stevig zijn voor een veilige en
praktische bevestiging. Voor het leveren van
de fundamenten en de geschiktheid ervan qua
afmetingen, stevigheid en belastbaarheid is de
gebruiker resp. de betreffende toeleverancier
verantwoordelijk!
Inbouw- en bedieningsvoorschriften Wilo-EMUport CORE
•
Controleer de beschikbare documenten (mon-
tageschema's, uitvoering van de bedrijfsruim-
te, toevoerverhoudingen) op volledigheid en
juistheid.
•
Verder moeten de nationaal geldende voorschrif-
ten ten aanzien van ongevallenpreventie en de
veiligheidsvoorschriften van de beroepsvereni-
gingen in acht worden genomen.
•
Neem eveneens alle voorschriften, regels en
wetten voor het werken met zware lasten en
onder hangende lasten in acht. Draag geschikte
beschermende kleding.
5.3.1. Algemene aanwijzingen voor de bevestiging van
de opvoerinstallatie
Opvoerinstallaties moeten draai- en afhanke-
lijk van de gebruikslocatie opdrijfzeker worden
gemonteerd. Hiertoe moet de opvoerinstallatie
aan de bodem van de bedrijfsruimte worden
verankerd. De montage kan hierbij op verschillen-
de bouwwerken (beton, staal, enz.) plaatsvinden.
Neem de volgende aanwijzingen voor het beves-
tigingsmateriaal in acht:
•
Let op de juiste randafstand om scheuren en het
afspringen van de bouwstof te vermijden.
•
De diepte van het boorgat is afhankelijk van de
schroeflengte. Wij adviseren een boordiepte voor
een schroeflengte van +5 mm.
•
Boorstof heeft een nadelige invloed op de houd-
kracht. Daarom geldt: Boorgat altijd uitblazen of
uitzuigen.
•
Let er bij de montage op dat het bevestigingsma-
teriaal niet beschadigd raakt.
5.3.2. Stationaire droge opstelling in gebouwen
Werkstappen
De installatie van de opvoerinstallatie gebeurt in
de volgende stappen:
•
Opvoerinstallatie positioneren en aan de bodem
verankeren
•
Persleiding aansluiten
•
Toevoer aansluiten
•
Ontluchtingsleiding aansluiten
•
Werkbereik definiëren
Nederlands
17